Stimulating patients to approach their pain from a biopsychosocial perspective is central to chronic pain rehabilitation. However, conversations between patients and their healthcare professionals about the social and psychological factors that may contribute to the continuation of pain and disability can be challenging. The current scientific literature does not sufficiently pinpoint the difficulties in patient–practitioner interaction on chronic pain, and it falls short of answering the question of how a joint exploration of the social and psychological factors that might be involved in the patient’s pain and evolving disability can be enhanced. In this theoretical article, we introduce discursive psychology as a potentially valuable research perspective to gain a better understanding of the difficulties in patient–practitioner interaction in the context of chronic pain rehabilitation. Discursive psychology focuses on features of people’s talk (e.g. that of patients and practitioners) and is concerned with the social practices that people perform as part of a specific interactional context. In this paper, we provide an introduction to the main theoretical notions of discursive psychology. We illustrate how discursive psychological analyses can inform our understanding of the specific sensitivities in conversations between patients with chronic pain and their practitioners. Finally, we address how a better understanding of these sensitivities offers a gateway towards improving these conversations. Een belangrijk principe in revalidatie bij chronische pijn is de benadering van de pijn vanuit een biopsychosociaal perspectief. Het blijkt echter een uitdaging voor patiënten en behandelaars om de sociale en psychologische factoren die een rol spelen bij chronische pijn te bespreken. In de huidige wetenschappelijke literatuur is hier nog niet voldoende aandacht voor; en wordt geen perspectief geboden voor verbetering van de gezamenlijke verkenning van sociale en psychologische factoren. In dit theoretische artikel introduceren we discursieve psychologie als een mogelijk waardevol onderzoeksperspectief om een beter begrip tot stand te brengen van de complexiteit van interactie in de context van chronische pijn revalidatie. Discursieve psychologie richt zich op kenmerken van interactie, in het bijzonder de sociale praktijken die tot stand worden gebracht binnen een specifieke interactionele context. We beschrijven de belangrijkste theoretische principes van discursieve psychologie en illustreren hoe een DP analyse licht kan werpen op de specifieke gevoeligheden in conversaties tussen patiënten met chronische pijn en hun behandelaars. Tot slot bespreken we hoe een beter begrip van deze gevoeligheden een ingang biedt tot het verbeteren van deze conversaties.
Objectives To identify factors associated with kinesiophobia (fear of movement) after cardiac hospitalisation and to assess the impact of kinesiophobia on cardiac rehabilitation (CR) initiation.Design Prospective cohort study.Setting Academic Medical Centre, Department of Cardiology.Participants We performed a prospective cohort study in cardiac patients recruited at hospital discharge. In total, 149 patients (78.5% male) with a median age of 65 years were included, of which 82 (59%) were referred for CR.Primary and secondary outcome measures We assessed kinesiophobia with the Tampa Scale for Kinesiophobia (TSK). For this study, the total score was used (range 13–52). We assessed baseline factors (demographics, cardiac disease history, questionnaire data on anxiety, biopsychosocial complexity and self-efficacy) associated with kinesiophobia using linear regression with backward elimination. For linear regression, the standardised beta (β) was reported. Prospectively, the impact of kinesiophobia on probability of CR initiation, in the first 3 months after hospital discharge (subsample referred for CR), was assessed with logistic regression. For logistic regression, the OR was reported.Results Moderate and severe levels of kinesiophobia were found in 22.8%. In the total sample, kinesiophobia was associated with cardiac anxiety (β=0.33, 95% CI: 0.19 to 0.48), social complexity (β=0.23, 95% CI: 0.06 to 0.39) and higher education (β=−0.18, 95% CI: −0.34 to −0.02). In those referred for CR, kinesiophobia was negatively associated with self-efficacy (β=−0.29, 95% CI: −0.47 to −0.12) and positively with cardiac anxiety (β=0.43, 95% CI: 0.24 to 0.62). Kinesiophobia decreased the probability of CR initiation (ORRange13–52 points=0.92, 95% CI: 0.85 to 0.99).Conclusion In patients hospitalised for cardiovascular disease, kinesiophobia is associated with cardiac anxiety, social complexity, educational level and self-efficacy. Kinesiophobia decreased the likelihood of CR initiation with 8% per point on the TSK.
A growing interest in person-centered care from a biopsychosocial perspective has led to increased attention to structural screening. The aim of this study was to develop an easy-to-comprehend screening instrument using single items to identify a broad range of health-related problems in adult burn survivors. This study builds on earlier work regarding content generation. Focus groups and expert meetings with healthcare providers informed content refinement, resulting in the Aftercare Problem List (APL). The instrument consists of 43 items divided into nine health domains: scars, daily life functioning, scars treatment, body perceptions, stigmatization, intimacy, mental health, relationships, financial concerns, and a positive coping domain. The APL also includes a Distress Thermometer and a question inquiring about preference to discuss the results with a healthcare provider. Subsequently, the APL was completed by 102 outpatients. To test face validity, a linear regression analysis showed that problems in three health domains, i.e., scars, mental health, and body perceptions, were significantly related to higher distress. Qualitative results revealed that a minority found the items difficult which led to further adjustment of the wording and the addition of illustrations. In summation, this study subscribes to the validity of using single items to screen for burn-related problems.
Waarom ontstaat antisociaal of crimineel gedrag? Allerlei sociale, psychologische én neurobiologische factoren blijken hierbij van belang. Neurobiologische kennis is in de praktijk vaak afwezig. Professionals in het zorg- of veiligheidsdomein zouden gebaat zijn bij een toegankelijke onderwijsmodule. Brainstorm biedt kennisclips met basiskennis over het ontstaan van antisociaal en crimineel gedrag, met extra aandacht voor neurobiologische factoren.Wat? De Brainstormmodule behandelt negen thema’s: drie basisthema’s over ontwikkelingscriminologie en zes neurobiologische thema’s. Binnen elk thema wordt in een kennisclip kort basiskennis samengevat. Links naar de kennisclips zijn hieronder te vinden. Met bijbehorende opdrachten (zie docentenhandleiding) kan deze kennis verder worden verdiept. Uitgangspunt van de module is het biopsychosociale perspectief: het wetenschappelijk model waarbij neurobiologische, psychologische en sociale factoren op elkaar inwerken. De kennisclips: 1. Wat is crimineel en antisociaal gedrag? 2. Psychische stoornissen en antisociaal gedrag 3. Hoe wordt iemand crimineel? 4. Ontwikkelingspaden van crimineel gedrag 5. Biopsychosociaal model 6. Hersenen en antisociaal gedrag 7. Puberbrein en antisociaal gedrag 8. Neuropsychologie en antisociaal gedrag 9. Fearlessness & sensation seeking 10. Hufters of helden 11. Genetica en antisociaal gedrag Voor wie? De Brainstormmodule is ontwikkeld voor professionals die zich bezighouden met antisociaal of crimineel gedrag in welke vorm dan ook (beleid, toezicht, interventie en preventie etc.). De module kan zowel bij hbo-bacheloropleidingen en post-initiële (master)opleidingen als voor professionals in-company, gebruikt worden. Ontwikkeling Brainstorm Brainstorm is ontwikkeld door dr. Evelien Platje en dr. Andrea Donker van het lectoraat Kennisanalyse Sociale Veiligheid en dr. Lucres Nauta-Jansen van het AmsterdamUMC. Zij hebben veel onderzoek- en onderwijservaring op het gebied van neurobiologie van antisociaal en crimineel gedrag. Brainstorm is het eindproduct van het ZonMW-project ‘Onbekend maakt Onbemind. Leren werken met neuropsychobiologische kennis van en met jongeren met antisociaal gedrag’, een samenwerkingsproject met het lectoraat Jeugd van de Christelijke Hogeschool Windesheim. De kennisclips zijn vormgegeven door Bureau Nauta. Voor de ontwikkeling van de kennisclips zijn er feedbackmomenten geweest met zowel studenten als docenten van de opleidingen Social Work, Integrale Veiligheidskunde en Sociaal Juridische Dienstverlening van Hogeschool Utrecht.
Dit project beoogt kennisontwikkeling over randvoorwaarden voor het ontwerp van een (blended) scholingsprogramma voor eerstelijns fysiotherapeuten die toegerust worden voor de inzet van de recent ontwikkelde innovatieve Backing Approach bij patiënten met chronische lage rugpijn (CLRP). De Backing Approach beoogt het (her)nemen van eigen regie over dagelijks functioneren met lage rugpijn en berust op twee pijlers: i) een cognitieve gedragstherapeutische benadering die patiënten inzicht verschaft in beïnvloedende factoren op lage rugpijn en ii) de inzet van eHealth om patiënten te kunnen e-coachen in hun eigen leefomgeving. Anders dan de traditionele biomedische benadering waarbij de therapeut doorgaans de regie heeft, is de Backing Approach gebaseerd op het biopsychosociale model, waarbij expliciet de behoeften van de patiënt worden betrokken ten behoeve van zorg-op-maat. Dat vergt andere kennis en een andere attitude van fysiotherapeuten ten aanzien van ‘rugzorg’. Educatie kan bijdragen aan de cultuuromslag ten behoeve van transitie naar persoonsgerichte zorg. Een reeds ontwikkelde blended Backing-training bleek niet te voorzien in benodigde kennis en kunde van eerstelijns fysiotherapeuten om de Backing Approach te kunnen inzetten in trials met patiënten. De betrokken fysiotherapeuten gaven aan dat inhoud, technologie, toetsing en wijze van feedback van het initieel ontwikkelde blended trainingsprogramma onvoldoende bijdroeg aan educatie ten behoeve van het vereiste kennis- en vaardigheidsniveau. Temeer daar de innovatieve interventie een andere kijk op zorginhoud en een bepaalde mate van digitale vaardigheden vergt. In dit project wordt participatief actie-onderzoek gebruikt: eerstelijns fysiotherapeuten onderzoeken samen met docent-onderzoeker en ontwikkelaars in een cyclisch proces wat randvoorwaarden zijn voor een gebruiksvriendelijke, toegankelijke en effectieve training. De deliverables van het project betreffen kennis over randvoorwaarden voor een blended trainingsprogramma voor fysiotherapeuten en een concepttrainingsprogramma dat aan deze voorwaarden voldoet. De uitkomsten vormen een onderlegger voor een beoogde RAAK-mkb aanvraag gericht op randvoorwaarden voor effectieve blended scholingsprogramma’s voor eerstelijns fysiotherapeuten.
Aanleiding: De eerstelijnszorg wordt steeds vaker geconfronteerd met patiënten die niet één duidelijk te definiëren probleem hebben. Echter weten behandelaars niet goed waar ze voor dergelijke patiënten tijdens de behandeling de nadruk op moeten leggen. Tegelijkertijd wordt de druk om gepersonaliseerde zorg te bieden steeds groter, zowel vanuit de RVS als vanuit de steeds kritischer wordende patiënt. Kan dit anders? Probleemstelling: Hoe kunnen fysiotherapeut en patiënt samenwerken om effectief informatie te verzamelen mbt de biopsychosociale context, zodat binnen complexe vraagstukken samenhang en urgentie voor de behandeling geprioriteerd kunnen worden? Uitvoering: Wij beginnen dit project met 4 groepsinterviews over zelfonderzoek van 1 uur, welke zullen worden afgenomen door de hoofdonderzoeker. Aanwezig zijn de fysiotherapeut en 2 patiënten per groepsinterview (8 patiënten in totaal). 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de zelfonderzoekende communities, 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de fysiotherapiepraktijk. Daarna doen wij gebruikersonderzoek met 2 patiënten naar verschillende methoden van dataverzameling, zoals sensoren/wearables en vragenlijsten. Hieruit komt een analyse voort naar de bruikbaarheid van de data uit de diverse methoden. Op basis van deze resultaten organiseren wij een netwerkbijeenkomst waarin wij de resultaten zullen presenteren, hier discussie over faciliteren en de vraagarticulatie aan zullen scherpen voor een volgende onderzoeksaanvraag. Deliverables: • Conceptmodel voor methodiek om vóór de behandeling te bepalen welke biopsychosociale data belangrijk is en hoe deze verzameld moet worden, zodat de behandeling kan evolueren obv resultaten uit zelfonderzoek. Dit conceptmodel wordt opgesteld obv de resultaten uit de groepsinterviews, het gebruikersonderzoek, de bruikbaarheid van dataverzamelingsmethoden en de bruikbaarheid van de opgeleverde data. • Netwerkbijeenkomst: voor consortium en nieuwe geïnteresseerde partijen, presentatie resultaten en discussie • Vraagarticulatie voor een nieuwe onderzoeksaanvraag obv netwerkbijeenkomst en projectresultaten. Deelnemers: Fysiotherapie Lent, RadboudUMC, HAN, Stichting Mijn Data Onze Gezondheid