Er werken in Nederland maar weinig vrouwen in de ict. In andere landen is de participatie beduidend groter. Het kan dus wel! Daarvoor zijn wel speciale maatregelen nodig. In het Equal-project Ict-STER hebben diverse betrokken partijen zich ingezet om meer meisjes enthousiast te maken voor een toekomst in de ict. Het project is medio 2005 gestart en eindigt in december 2007. In tweeeneenhalf jaar is veel werk verzet, getuige de lange lijst activiteiten en producten en de grote hoeveelheid publicaties. Een aantal highlights passeert hier de revue.
Verslag van een onderzoek naar de methoden van het seksespecifieke werken met jonge vrouwen (10-23 jaar). In het rapport worden negen methodische principes van seksespecifiek werken besproken binnen het brede domein van het sociaal werk. Aanleiding was de behoefte van het werkveld en de politiek om het werken met deze groep te versterken door enerzijds te investeren in professionalisering en anderzijds meer aandacht te besteden aan haar positie. Om de doelstelling te realiseren zijn vier deelvragen geformuleerd: 1)Wat is de kern van seksespecifiek werken met meiden? 2)Wat zijn de doelen van seksespecifiek werken met meiden? 3)Wat zijn de methodische principes van seksespecifiek werken met meiden? 4)En op welke manier dragen deze principes bij aan de doelen van het werken met meiden?
In dit hoofdstuk wordt de stand van zaken beschreven op het gebied van meisjes en vrouwen in de forensische psychiatrie. Eerst zal recente literatuur naar geweld en criminaliteit door vrouwelijke daders worden samengevat. Daarna wordt besproken welke kennis er is over genderresponsieve behandeling binnen de forensische psychiatrie. Tot slot worden conclusies getrokken en enkele aanbevelingen gedaan voor de praktijk en toekomstig onderzoek
Bij de ontwikkeling van kinderen speelt de omgeving waarin zij opgroeien en de wijze waarop zij zich verbonden voelen met hun buurt een belangrijke rol (Owens, 2004; 2016). Om als basisschool goed bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van kinderen is het van belang dat scholen de omgeving en de buurt waarin hun leerlingen opgroeien kennen en kunnen benutten voor hun onderwijs. In het bijzonder gaat het daarbij om de betekenis die deze omgeving voor hun leerlingen heeft. Voor basisscholen in wijken met een grote diversiteit aan inwoners kan de betekenis van eenzelfde omgeving voor verschillende leerlingen ook zeer verschillend zijn. Naar de wijze waarop kinderen zich verbonden voelen met de fysieke en sociale ruimte is nog weinig onderzoek gedaan (Tani, 2016). Naast inzicht in de bestaande verbinding van kinderen met hun omgeving is het voor het onderwijs belangrijk om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop kinderen in staat kunnen worden gesteld om zich te binden aan een plek en om deze plek te benutten bij hun ontwikkeling. De capability approach (Nussbaum, 2014) en een perspectief op de veerkracht van kinderen (Enthoven, 2007) bieden een kader om naar dit vraagstuk te kijken. Het onderzoek richt zich op wat het primair onderwijs kan doen om de aan de omgeving gerelateerde vermogens van kinderen te ontwikkelen. Onderwijs waarin de leefomgeving van kinderen wordt betrokken of waarin de leefomgeving op enige wijze een rol speelt kan hiertoe een middel zijn. Dit vanuit de notie dat door het ontwikkelen van een ‘sense of place’ (Dolan, 2016) de kennis, persoonlijke verbondenheid en verantwoordelijkheid voor de lokale omgeving versterkt kunnen worden. Het onderzoek zal na een verkennende fase een ontwerpgericht karakter krijgen, waarbij op onderzoeksmatige wijze materiaal wordt ontwikkeld dat bruikbaar is op basisscholen en lerarenopleidingen basisonderwijs.
Depressieklachten bij adolescente meisjes vormen een belangrijk probleem voor de volksgezondheid. Depressiepreventie staat bijgevolg hoog op de agenda van de Rijksoverheid alsook bij Rotterdamse middelbare scholen. Co-ruminatie, d.w.z. het excessief bespreken van problemen en negatieve gevoelens in hechte vriendschappen, is bij meisjes een kernfactor in het ontstaan, continueren en escaleren van depressieklachten. Rotterdamse middelbare scholen krijgen moeilijk in beeld welke vriendinnen (leerlingen) gevaarlijk co-ruminatiegedrag laten zien en ervaren dientengevolge ernstige handelingsverlegenheid in het effectief beïnvloeden van dit co-ruminatiegedrag en de daarmee samenhangende depressieklachten. Het is belangrijk dat scholen de beschikking krijgen over een effectief depressiepreventieprogramma, met de dyadische relatie tussen co-ruminerende meisjes als focus van interveniëren. Een dergelijk programma bestaat echter nog niet. Met voorliggende projectaanvraag beoogt ons multidisciplinaire Happy Friends, Positive Minds-consortium (HFPM) een eerste impuls te geven aan de ontwikkeling van een stepped-care, school-based depressiepreventieprogramma voor meisjes. Onderdeel van dit stepped-care programma is de interactieve App je Happy-app met dashboardfunctie, waarmee schoolprofessionals de ontwikkeling van meisjes kunnen monitoren en kunnen ondersteunen. We vragen financiering aan voor de eerste fase van de ontwikkeling van de App je Happy-app, een applicatie die vriendinnen gaat ondersteunen hun co-ruminatiegedrag te doorbreken en om te buigen naar gezamenlijke, uitdagende, en ontspannende fysieke activiteiten en positieve communicatie en sociale interacties in hun dagelijkse leven. Hierdoor zal het risico op chronische, klinische depressie verminderen. Concreet beogen we met voorliggend projectvoorstel middels conceptuele sprints en co-creatie tijdens een driedaagse Hackaton en daaropvolgende doelgroepen-tests de innovatievraag te beantwoorden hoe we de werkzame mechanismen van de App je Happy-app moeten vormgeven zodat de app effectieve impact kan sorteren op het terugdringen van co-ruminatiepatronen en daarmee samenhangende depressieklachten bij adolescente meisjes.
In iedere middelbare schoolklas zit gemiddeld een kind met een idiopathische scoliose (2-4% van de Nederlandse bevolking). Scoliose is een verkromming van de wervelkolom die vaker ontstaat bij meisjes en verder kan toenemen tijdens de adolescente groeispurt. Zonder behandeling kan deze verkromming leiden tot een verandering van de vorm van de gehele borstkas. In veel gevallen is tijdens de jaren van de groeispurt een scoliosebrace de aangewezen behandeling. Voorbeelden zijn de Boston en Providence brace. De effectiviteit van de therapie is sterk afhankelijk van een aantal factoren zoals de draagduur van de brace (tot 23 uur per dag of alleen ‘s nachts) en in welke mate de brace de rug corrigeert. Dat laatste is afhankelijk van de vorm en hoe strak de brace gedragen wordt. Hoe strak de brace het beste gedragen moet worden is echter niet precies bekend. Wel is bekend dat teveel druk vervelende drukplekken of zelfs wonden of ongewenste vergroeiingen kan veroorzaken. Door middel van een interdisciplinair netwerk van technologen, scoliosetherapeuten en wervelkolom orthopeden is het doel van dit project om samen met de scoliose patiëntenvereniging inzicht te krijgen in de druk van de brace en hoe het lichaam daarop reageert om daarmee de therapie te kunnen optimaliseren. Door de brace ‘intelligent’ te maken met geavanceerde kracht- en druksensoren creëren we inzicht in hoeveel druk de brace op het lichaam uitoefent, welke eigenlijk nodig is voor optimale correctie en met welke kracht op welk moment van de dag de brace gedragen dient te worden. Dit kan bijvoorbeeld betekenen, meer ’s nachts en minder overdag. Op deze manier wordt voor de patiënt de groei van de rug zo goed mogelijk bijgestuurd, terwijl er meer bewegingsvrijheid ontstaat en daarmee draagcomfort wordt vergroot. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet naar een intelligente, gepersonaliseerde brace voor scoliose therapie bij jonge adolescenten.