Artikel in Cliëntveiligheid: Bij euthanasie of hulp bij zelfdoding faciliteert een arts een patiënt bij het uitvoeren van een zelfgekozen dood. Tegelijk willen we in de GGZ suïcidale patiënten beschermen voor een zelfgekozen dood. Suïcidaal gedrag komt veel voor en is een complex probleem. In Nederland hebben naar schatting jaarlijks 410.000 mensen gedachten over suïcide. 94.000 mensen doen een suïcidepoging.1 In 2020 werden 88 patiënten geëuthanaseerd op basis van een psychiatrische aandoening. 2 Wat zijn globaal de verschillen en overeenkomsten tussen suïcidaal gedrag en het uiten van een wens tot euthanasie? Dit artikel spitst zich bij het beantwoorden van deze vragen toe op patiënten in de GGZ die om euthanasie vragen, of zich suïcidaal uiten
Steeds meer professionals in de zorg (verpleegkundigen, sociaal werkers en ggz agogen) doen een coming-out en kiezen voor professionele zelfonthulling om hun ervaringskennis als een aanvullende deskundigheid in te kunnen zetten (Boevink, 2017). Vooral opleidingen op het gebied van sociaal werk en de zorg bieden hiervoor een ingang. De zorgprofessional met ervaringsdeskundigheid is een relatief nieuw fenomeen waar momenteel onderzoek naar plaatsvindt. In het lopende praktijkgerichte onderzoek getiteld 'De bijdrage van Ervaringsdeskundigheid van professionals in de praktijk van zorg en welzijn' wordt onder leiding van Hogeschool Windesheim, Hogeschool Utrecht, VUMC in samenwerking met vijf zorginstellingen gedurende twee jaar samen opgelopen met 20 zorgprofessionals die hun ervaringsdeskundigheid verder ontwikkelen tot een professionele inzet. In dit artikel lichten wij een klein tipje van de sluier hoe SPV-en hiermee aan het werk zijn.
In deze lezing neem ik jullie mee in het denken over kindermishandeling en geweld in intieme relaties. Het inzicht in kindermishandeling en de aanpak ervan heeft zich ogenschijnlijk los ontwikkeld van de aandacht en aanpak voor geweld in intieme relaties (ook wel huiselijk geweld of partnergeweld genoemd). Pas recent komt meer aandacht voor en wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang hiertussen, en voor een integrale en systeemgerichte aanpak met aandacht voor alle gezinsleden. Oog voor genderverschillen is hierbij (nog) niet vanzelfsprekend. Dat kinderen als kwetsbare partij tegenover de ouders bescherming behoeven door de overheid is algemeen geaccepteerd en vastgelegd in de wet. Dat volwassenen beschermd moeten worden in een intieme relatie is echter van een andere orde. In Nederland zijn mannen en vrouwen voor de wet gelijk. Dat betekent niet dat de patriarchale verhoudingen en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen maatschappelijk gezien zijn verdwenen, zoals onder meer de discussie omtrent Me Too laat zien. Juist bij verschuivende machtsverhoudingen kan geweld toenemen (Van Lawick, 2003; Yerden, 2008). Bij geweld, dwang en controle in intieme relaties zijn er verschillen tussen slachtofferschap van vrouwen en mannen. Geweld uit onmacht of stressfactoren binnen intieme relaties heeft een ander effect op kinderen dan dwingende controle binnen intieme relaties. Wat dit betekent voor de bescherming en hulp aan kinderen en volwassenen en hoe dit vanuit een geïntegreerde visie kan worden vormgegeven is een enorme uitdaging. In deze lezing geef ik een aantal overdenkingen mee over de samenhang tussen kindermishandeling en geweld in intieme relaties, dilemma’s in het bieden van hulp en bescherming, en toekomstbeelden. Het gaat bij kindermishandeling en partnergeweld over onveiligheid. Onveiligheid kan bestaan uit allerlei vormen van geweld, zoals fysiek, psychisch, of seksueel geweld, maar ook uit verwaarlozing of financiële uitbuiting. Onveiligheid kan eveneens betekenen dat een ouder, bijvoorbeeld wegens psychiatrische problematiek, niet de zorg, aandacht en liefde kan geven die een kind nodig heeft. Onveiligheid gaat over het ontbreken van respect en vertrouwen, over de subjectieve beleving van veiligheid in termen van ‘mogen zijn wie je bent’. Om juridisch in te kunnen grijpen bij kindermishandeling moet sprake zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Dit is niet hetzelfde als ‘opgroeien in onveiligheid’ en kan fricties opleveren. Het is duidelijk dat beide termen, onveiligheid en een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, geen objectief vast te stellen begrippen zijn, het heeft ook subjectieve elementen. De invulling van de begrippen veranderen in de tijd (Adriaenssens et al., 1998; Baartman, 2009).
Meer dan 10% van de studenten geneeskunde, social work en verpleegkunde heeft ervaring met een chronische lichamelijke ziekte of psychisch lijden. Hoe kunnen we de kennis uit deze ervaringen gebruiken in ons onderwijs? Dat is de ontwikkelvraag die centraal staat in dit project en die we in co-creatie met deze studenten willen beantwoorden.
Hart- en vaatziekten zijn wereldwijd de meest voorkomende doodsoorzaak, en dagelijks worden in Nederland ruim 1000 patiënten met deze diagnose in een ziekenhuis opgenomen. Na een acuut hartprobleem is de kans op herhaling het grootst in de eerste weken na ziekenhuisontslag, waarbij 70-plussers een bijzonder hoge kans op herhaling hebben (ruim 50% binnen drie maanden). Hartrevalidatie verlaagt het risico op herhaling. Dit blijkt uit grootschalig onderzoek waarbij met name de combinatie van goed gedoseerde medicatie, fysieke revalidatie, leefstijlinterventies en psychosociale begeleiding effectief blijkt te zijn, vooral bij een goede coördinatie van deze elementen. De resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek zijn door experts binnen beroepsverenigingen voor professionals samengevat in een richtlijn voor het handelen in hartrevalidatie. Echter, deze richtlijn is niet van toepassing op het grootste deel van de patiënten die professionals zien, namelijk ouderen en patiënten met psychische problemen. Zij weten niet hoe zij de hartrevalidatie voor deze groepen patiënten goed en veilig kunnen invullen. Eerder onderzoek, waar de richtlijn uit voortkomt, heeft het positieve effect van hartrevalidatie slechts aangetoond voor een selecte groep van patiënten, namelijk de groep met het grootst te verwachten effect. Dat zijn patiënten met geen of weinig andere ziektes (comorbiditeit) naast de hartziekte. Patiënten met comorbiditeit dat het positieve effect van hartrevalidatie kan verstoren zijn buitengesloten ten gunste van dit positieve effect. Twee omvangrijke en sterk groeiende patiëntengroepen die om deze reden niet zijn meegenomen in eerder onderzoek zijn: 1. Oudere hartpatiënten (> 70 jaar) met meestal vele andere aandoeningen (60-80% van alle hartpatiënten); 2. Hartpatiënten met psychische problemen, waarbij de combinatie van een hartziekte en depressiviteit het meest voorkomt (30-60%) en een extreme vorm van bewegingsangst (kinesiofobie) naar schatting op basis van kleine studies in 20%. Bij professionals is er grote onzekerheid over HOE hartrevalidatie het best kan worden ingericht bij deze telkens van onderzoek buitengesloten patiënten, terwijl het risico op herhaling van een acuut hartprobleem juist bij hen groot is. Dit RAAK-PRO project richt zich op de transfereerbaarheid van hartrevalidatie principes naar oudere hartpatiënten en hartpatiënten met psychische problemen. Het zoeken naar werkzame en toepasbare vormen van hartrevalidatie voor deze twee groepen en het toetsen van de effectiviteit bij hen staan in dit project centraal.
De spoedeisende hulp (SEH) is een unieke werkomgeving waar zorgprofessionals 24/7 klaarstaan voor acute en levensbedreigende situaties. De constante stroom van patiënten vereist alertheid en elke dienst brengt onvoorspelbare uitdagingen met zich mee. Dit vraagt om expertise, flexibiliteit, veerkracht en samenwerking. Zorgprofessionals ervaren daarnaast ook de hoge werkdruk, emotionele belasting en agressie, wat kan leiden tot stressklachten, uitputting en een hoog verloop. Blootstelling aan potentieel traumatische gebeurtenissen verhoogt de kans op posttraumatische stressklachten. Tegelijkertijd bevinden patiënten op de SEH zich vaak in een kwetsbare en stressvolle situatie. Onderbelicht zijn hierbij de psychisch ontregelde patiënten, juist voor hen kunnen de hectiek en pragmatische en somatisch georiënteerde aanpak op een SEH contraproductief en traumatiserend werken. Zij lijden onder stigma en vooroordelen rondom psychische problemen. Omgaan met complexe gedragsbeelden die vaak samengaan met psychische ontregeling, vereist emotioneel beschikbare, alerte en deskundige zorgprofessionals met behandel- en regulatievaardigheden. Een gezonde en veilige werkomgeving is cruciaal, maar de hectiek en onvoorspelbaarheid op de SEH zullen altijd bestaan. Trauma-Informed Care (TIC) heeft als focus om trauma bij patiënten én zorgprofessionals tijdig te herkennen en aan te pakken. De toepassing van TIC op een SEH staat nog in de kinderschoenen. We weten nog onvoldoende wat nodig is om TIC toe te passen op de SEH om bij te dragen aan een veilige en gezonde werkomgeving voor zorgprofessionals en een verhoogd welzijn voor zowel zorgprofessionals als patiënten op de SEH. Met dit project ontwikkelen we een TIC-programma voor de SEH. Voor de ontwikkeling van TIC naar de SEH-context wordt gebruik gemaakt van het Medical Research Council raamwerk waarbinnen kwalitatief onderzoek wordt gedaan door middel van literatuuronderzoek, participatieve observaties, actieonderzoek, interviews en focusgroepen. Het project levert, in samenspraak met management, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen, een context-sensitief programma op, waarmee TIC bij op SEH’s in Nederland geïmplementeerd kan worden.