“Ik zou zo graag willen dat mijn kind een grotere woordenschat heeft. Hoe kan ik hem daarbij nou het beste helpen?“
Bovenstaande is een bekende vraag voor zowel leerkrachten als logopedisten. Om een behandelplan te maken moet een logopedist zich onder andere baseren op testresultaten. Testresultaten zeggen veel, maar ook veel niet. Lang niet alle testen sluiten aan bij kinderen met een andere dan normale ontwikkeling. Het behandelplan kan daarom niet volledig op deze testen gebaseerd worden. Een testsituatie geeft ook niet altijd een goed beeld van de daadwerkelijke mogelijkheden van het kind. We zien veelvuldig gebeuren dat tijdens het afnemen van bijvoorbeeld een woordenschattaak een kind bij het plaatje van een ‘hond’ géén respons geeft, terwijl het vijf minuten later in een spelsituatie wel het gebaar voor ‘hond’ gebruikt. We weten dan dat het kind het woord ’hond’ in zijn woordenschat heeft, maar dit kan dan niet als zodanig in de test zelf gescoord worden. Testgegevens zijn daardoor niet altijd een goede basis voor het opstellen van een behandelplan. Naast de factoren die we kunnen testen, bestaat de ontwikkeling van kinderen met Downsyndroom nog uit veel andere factoren die van invloed zijn op de mogelijke spraaktaalontwikkeling. Om u een indruk te geven hoe deze factoren de keuzes beïnvloeden willen we u na een theoretische onderbouwing, twee casussen van kinderen met gelijke testscores presenteren. Hoewel de testscores gelijk waren, is er bij hen gekozen voor een geheel andere benadering om de woordenschat te vergroten. We zullen deze keuzes toelichten.