In het project “Circulaire Kip” is gekeken naar de mogelijkheden om reststromen van Nederlandse groente en gewasproducten direct of indirect via insectenlarven beschikbaar te maken voor toepassing in pluimveevoer. Hiertoe zijn eerst circulaire, economische, ecologische en ethologische randvoorwaarden vastgesteld. Voor alle betrokken partijen kwam naar voren dat de randvoorwaarden vaak samenhangen, dat positionering belangrijk is, en dat het voor alle betrokken moet resulteren in een kloppend verdienmodel. Vervolgens is gekeken welke groene reststromen vanuit o.a. de partners beschikbaar en geschikt zouden zijn. Hieruit kwam naar voren dat categorie-III reststromen (bijv. mest en slachtafval) interessant zijn voor insectenteelt, maar
wettelijk niet toegestaan zijn. Maar concurrentie op reststromen die humaan of direct in pluimveevoer ingezet kunnen worden moet worden voorkomen. Het is echter wel interessant om hoogwaardige producten van insecten te gebruiken in pluimveevoer. Insecten zouden dan gevoerd kunnen worden met laagwaardigere reststromen die niet interessant zijn voor humane of dierlijke voeding. Reststromen als moutkiemen, bierbostel, paddenstoelensubstraat en uienschillen zijn vervolgens in verschillende combinaties aan larven van de zwarte soldaatvlieg verstrekt. De combinatie van bierbostel en uienschillen resulteerde in de beste groei van de larven en was vergelijkbaar met een standaard insectenvoer. Als laatste is nog gekeken hoe vleeskuikens omgaan met zwarte soldaatvlieglarven van verschillende kwaliteit (hoger of lager in met name vetgehalte). De kuikens vonden de levende larven smakelijk, ze paste ook de voeropname van het reguliere kuikenvoer aan op de inname van de larven, maar tussen de larven met hoog en laag vetgehalte is geen verschil in voeropname of groei van de kuikens vastgesteld. Het project heeft inzicht gegeven in de beschikbaarheid van reststromen van groente- en gewasproducten, aan welke eisen deze moeten voldoen om toepasbaar te zijn, hoe insectenlarven kunnen omgaan met diverse reststromen en dat larven een aanvulling kunnen zijn op het voer van vleeskuikens.
Uit gesprekken met bedrijven binnen de pluimveesector en maatschappelijke organisaties blijkt dat bij de ontwikkeling van pluimveeproducten de focus ligt op duurzaamheid en circulariteit. Bedrijven zijn hierbij specifiek bezig met het vervangen van uit Zuid-Amerika afkomstige soja door duurzame eiwitstromen, omdat de stellige verwachting is dat de sojaprijs gaat stijgen en dat milieubelasting van pluimveeproducten belangrijker gaat worden dan dierenwelzijn. Bovendien kunnen zonder geïmporteerde soja betere garanties worden afgegeven voor GMO-vrije veevoeders. De geconsulteerde bedrijven en organisaties geven aan dat praktijkproeven op het gebied van eiwit uit reststromen en insecten nodig zijn om stappen te zetten wat betreft het inzetten op toekomstbestendig pluimveevoer.
Uit een literatuuronderzoek concludeert het consortium dat een aantal alternatieve eiwitbronnen voor diervoer interessant zijn maar nog niet altijd ver genoeg ontwikkeld zijn voor praktische toepasbaarheid op korte termijn. Uit een overzicht van CLM blijkt dat milieutechnisch én economisch vooral de peulvruchten (lupinen, erwten en veldbonen) en eiwitrijke restproducten van verscheidene teelten (o.a. aardappel- en wortelteelt) in aanmerking komen om geïmporteerde sojaschroot te vervangen. Echter, deze eiwitbronnen kunnen hoogwaardiger worden ingezet als voedingsmiddelen voor humane consumptie. Daartegenover staan de verwachte ontwikkelingen wat betreft legalisering van insecten in veevoer. Tenslotte is ook eendenkroosraffinage ver genoeg ontwikkeld om toe te gaan passen in pluimveevoer.
Het praktijkgestuurd onderzoek wordt uitgevoerd door de Aeres Hogeschool in samenwerking met MKB-bedrijven die op dat onderwerp actief zijn en belang hebben bij kennisontwikkeling. Het onderzoek wordt ondersteund door expertisecentra. De belangrijkste doelstelling van het onderzoek is dat bestaande kennis wordt toegepast en nieuwe kennis wordt ontwikkeld om de nieuwe voeders te kunnen gebruiken in de primaire pluimveehouderij. Belangrijk hierbij is de praktijkproef waarin pluimveevoeders geproduceerd worden op basis van reststromen en/of insecten en gevoerd worden aan pluimvee. De effecten van deze nieuwe voeders zullen in een praktijkopstelling bepaald worden.