Sociale media zijn in belangrijke mate een graadmeter van datgene wat Nederland bezig houdt. Organisaties willen graag deel uitmaken van de social talk op deze media. Dialoog met de doelgroep biedt kansen om te werken aan de merkwaarde en reputatie. Sowijs deed onderzoek naar kenmerkende patronen in trending topics op Twitter. Inzicht in die patronen kan organisatie helpen
DOCUMENT
Transforming our societies towards a more sustainable future requires a good understanding of their citizens. This is of particular importance when considering the phenomenon of population ageing, which means that older people will constitute a significant share of society. The imperative for sustainable development arises from escalating concerns over environmental issues, necessitating tailored interventions for the heterogeneous group of older individuals. In this research, data collected using the SustainABLE-8 in Poland, North Macedonia, Romania, the Netherlands and Israel (N = 2318) were analysed in order to identify European typologies and their drivers for - and contributions to - sustainable practices. Several items of the SustainABLE-8 concerned (limiting) energy use at home as well as attitudes towards the use of sustainable energy and climate change. The study identified the existence of four major typologies, which differ in terms of their financial position, beliefs and behaviours in relation to the environment. These typologies cover 1) inactive people with limited financial resources, 2) inactive believers, 3) active and belief-driven people with limited financial resources, and 4) active and belief-driven people with financial resources. Each typology is separately discussed in terms of its specificities and ways how local governments could support their pro-environmental behaviours. The research is summarised with practical implications for industry, policymakers and environmental, social and governance strategies.
MULTIFILE
In maart 2022 startte het project City&Co: Older Adults Co-Creating a Sustainable Age-friendly City. Met een consortium wordt gewerkt aan een gedegen meetinstrument voor seniorvriendelijkheid – waarin we ouderen volop betrekken. Hiermee leggen we een basis waarop veel andere steden voort kunnen borduren. Ons einddoel is een lokaal ecosysteem van 65-plussers, onderzoekers en gemeentemedewerkers die samen de stad seniorvriendelijker maken. De basis voor het werk wordt gevormd door de Age-Friendly Cities and Communities Questionnaire, die in 2020 mede in opdracht van Gemeente Den Haag is ontwikkeld door De Haagse Hogeschool en partners van het Kennisplatform. Deze tool is door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangemerkt als best practice voor het meten van de seniorvriendelijkheid van steden. Deze rapportage is de tweede meting in het kader van het Ouderenpanel in Den Haag dat met de AFCCQ is uitgevoerd onder een representatieve groep ouderen in Den Haag. Bij de rapportage van resultaten wordt tevens een vergelijking gemaakt met de meetresultaten van 2020.
MULTIFILE
Background: Multiple sclerosis often leads to fatigue and changes in physical behavior (PB). Changes in PB are often assumed as a consequence of fatigue, but effects of interventions that aim to reduce fatigue by improving PB are not sufficient. Since the heterogeneous nature of MS related symptoms, levels of PB of fatigued patients at the start of interventions might vary substantially. Better understanding of the variability by identification of PB subtypes in fatigued patients may help to develop more effective personalized rehabilitation programs in the future. This study aimed to identify PB subtypes in fatigued patients with multiple sclerosis based on multidimensional PB outcome measures. Methods: Baseline accelerometer (Actigraph) data, demographics and clinical characteristics of the TREFAMS-ACE participants (n = 212) were used for secondary analysis. All patients were ambulatory and diagnosed with severe fatigue based on a score of ≥35 on the fatigue subscale of the Checklist Individual Strength (CIS20r). Fifteen PB measures were used derived from 7 day measurements with an accelerometer. Principal component analysis was performed to define key outcome measures for PB and two-step cluster analysis was used to identify PB types. Results: Analysis revealed five key outcome measures: percentage sedentary behavior, total time in prolonged moderate-to-vigorous physical activity, number of sedentary bouts, and two types of change scores between day parts (morning, afternoon and evening). Based on these outcomes three valid PB clusters were derived. Conclusions: Patients with severe MS-related fatigue show three distinct and homogeneous PB subtypes. These PB subtypes, based on a unique set of PB outcome measures, may offer an opportunity to design more individually-tailored interventions in rehabilitation.
MULTIFILE
De Q-sort is een manier om objecten (bv. stimuli, uitspraken, attitudes, woorden, foto's, opstelkenmerken, persoonlijkheidstrekken, etc. etc.) door één of meer personen te laten rangordenen. De resultaten van één of meer Q-sorteringen kunnen objectief geanalyseerd worden. Een onderzoeker vraagt zich bijvoorbeeld af: a) op welke opstelkenmerken letten docenten vooral wanneer zij opstellen nakijken? b) welke typen opstelbeoordelaars kan men onderscheiden? Teneinde deze vragen te beantwoorden, verzamelt de onderzoeker (bv. via literatuurstudie, via interviews, etc.) een groot aantal opstelkenmerken. Een aantal voorbeelden van opstelkenmerken zijn: 1) Ik let op "grammaticale fouten" 2) Ik let op "foutieve samentrekkingen" 3) Ik let er op "of zinnen voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn 4) Ik let op "de originaliteit van het opstel" 5) Ik let op de "leesbaarheid van het opstel" 6) Ik let op de "overredingskracht van het opstel"
DOCUMENT
Het onderwijs bij Zuyd Hogeschool heeft gedurende de coronapandemie een geheel ander karakter. In plaats van fysieke bijeenkomsten op locatie was het onderwijs voornamelijk online. Deze volstrekt andere manier van onderwijs geven en volgen levert nieuwe inzichten op die het waard zijn om vast te leggen en verder te onderzoeken. Om die reden is in april 2020 gestart met de voorbereiding van een onderzoek naar wat studenten en docenten als waardevol ervaren in hun online onderwijs en wat zij daarvan zouden willen behouden in hun onderwijs na de coronapandemie. Vanaf juni is de dataverzameling gestart met een brainstormfase van ideeën (in de vorm van statements) waarvoor alle studenten en docenten van Zuyd Hogeschool werden uitgenodigd. Dat leverde een totaal van 547 statements op. Na een check op relevantie en dubbelingen resteerde een set van 84 statements. Na de zomervakantie tot medio november 2020 zijn deze 84 statements nader onderzocht wederom door alle docenten en studenten uit te nodigen, aangevuld met een uitnodiging aan een groep medewerkers die onderwijskundige rollen en taken vervullen binnen Zuyd Hogeschool. Op basis van de analyses met de 84 statements zijn zeven inhoudelijke thema’s geïdentificeerd, te weten 1 Didactiek, 2 Gebruik Technologie, 3 Planning en roostering, 4 Betrokkenheid, 5 Efficiëntie, 6 Interactie en 7 Randvoorwaarden. Al deze thema’s worden door de ondervraagde studenten en docenten belangrijk geacht en realiseerbaar gevonden. Binnen de clustering van de 84 statements in zeven thema’s is vervolgens nagegaan wat meer dan gemiddeld prioriteit verdient. Dat leidde per thema tot één of meerdere prioriteiten die in de vorm van adviezen in het afsluitende hoofdstuk zijn opgenomen. Daarmee geeft het onderzoek richting aan wat voor de verdere doorontwikkeling van het online onderwijs door studenten en docenten relevant wordt gevonden. Daarbij gaat het altijd om online onderwijs als onderdeel van een opleiding in combinatie met face-to-face onderwijs op locatie. Tot slot maakt het onderzoek helder dat online onderwijs een vraagstuk is dat verschillende aspecten omvat. Het gaat niet alleen om onderwijskundige aspecten, het raakt ook aan de technologie, randvoorwaarden en planning en roostering. Voor de verdere ontwikkeling van het online onderwijs is van belang dat de samenhang tussen deze verschillende aspecten in de werkwijze (van ondersteuners) binnen Zuyd nadrukkelijk op de agenda blijft staan.
DOCUMENT
This study aims to help professionals in the field of running and running-related technology (i.e., sports watches and smartphone applications) to address the needs of runners. It investigates the various runner types—in terms of their attitudes, interests, and opinions (AIOs) with regard to running—and studies how they differ in the technology they use. Data used in this study were drawn from the standardized online Eindhoven Running Survey 2016 (ERS2016). In total, 3723 participants completed the questionnaire. Principal component analysis and cluster analysis were used to identify the different running types, and crosstabs obtained insights into the use of technology between different typologies. Based on the AIOs, four distinct runner types were identified: casual individual, social competitive, individual competitive, and devoted runners. Subsequently, we related the types to their use of sports watches and apps. Our results show a difference in the kinds of technology used by different runner types. Differentiation between types of runners can be useful for health professionals, policymakers involved in public health, engineers, and trainers or coaches to adapt their services to specific segments, in order to make use of the full potential of running-related systems to support runners to stay active and injury-free and contribute to a healthy lifestyle.
DOCUMENT
De lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs zijn in Nederland gekoppeld aan een specifiek vakgebied. Met een nieuwe brede pedagogische lerarenopleiding biedt de Hogeschool van Amsterdam een route naar het leraarschap voor mensen die leraar willen worden zonder daarbij aan de start al een specifiek vak voor ogen te hebben. De aanname is hierbij dat er een doelgroep bestaat van studenten die voornamelijk gemotiveerd is voor generieke aspecten van het leraarschap. Het onderzoek waarover gerapporteerd wordt in dit artikel vergelijkt de motieven van eerstejaars voltijdstudenten van de brede pedagogische lerarenopleiding met die van andere tweedegraads lerarenopleidingen met behulp van de FIT-choice vragenlijst. Uit de analyses komt naar voren dat studenten van de brede pedagogische opleiding meer belang hechten aan het werken met adolescenten, de intrinsieke waarde van het beroep, en het bijdragen aan kansengelijkheid. Daarnaast scoren deze studenten hoger op ingeschatte bekwaamheid als leraar en weegt salaris minder mee als motief. Uit een tweetraps clusteranalyse bleek bovendien dat de brede pedagogische opleiding relatief veel studenten aantrekt behorende tot het intrinsiek gemotiveerde profiel dat volgens eerdere onderzoeken een voorspeller is voor behoud voor het leraarschap. De resultaten wijzen erop dat een generieke route naar het leraarschap inderdaad een andere doelgroep aanspreekt.
DOCUMENT
Het doel van dit pilotonderzoek is om een beschrijving te geven van de neuropsychologische en LVB-kenmerken van jongvolwassen reclassanten. Daarnaast wordt, op basis daarvan, een aanzet geboden tot handvatten voor de bejegening en behandeling in de reclasseringspraktijk en voor vervolgonderzoek. Hieruit volgen de onderzoeksvragen: 1 Hoe ziet de groep onder reclasseringstoezicht-gestelde jongvolwassenen er uit betreffende LVB-kenmerken als intellectuele en adaptieve beperkingen? 2 Hoe ziet de groep onder reclasseringstoezicht-gestelde jongvolwassenen er uit betreffende neuropsychologische kenmerken? 3 Welke handvatten voor de praktijk en adviezen voor onderzoek kunnen worden geformuleerd op basis van de bevindingen uit vraag 1 en 2?
MULTIFILE
Veel bedrijven stemmen hun communicatie en interactie met de consument af door te segmenteren op kanaalgebruik. In deze studie tonen wij aan dat een focus op kanalen maar zeer beperkt bruikbaar is. Deze beperking is een logisch gevolg van het feit dat de meeste consumenten meerdere kanalen gebruiken, het online kanaal ondertussen veel verschillende vormen kent en kanalen steeds meer integreren. Het vaak gemaakte onderscheid online en offline verliest hierdoor zijn relevantie. In deze studie lichten wij toe hoe wij verschillende navigatie-strategieën hebben geïdentificeerd die aangeven hoe consumenten hun weg vinden in het kanalenlandschap in de verschillende fasen rondom een aankoop. Door kanaalgebruik te verklaren vanuit deze navigatie-strategieën ontstaat een stabiel en eenduidige model dat organisaties zal helpen een effectieve multi-channel strategie te formuleren
DOCUMENT