In 2010 werden landelijke teams geformeerd van Pabo opleiders om kennisbases te ontwikkelen voor de verschillende leergebieden waaronder Wetenschap en Techniek (W&T). De opdracht was de kennis en vaardigheden te specificeren die verwacht worden van een vakbekwame leerkracht, dus een leerkracht die al een aantal jaren les geeft en inmiddels ruime ervaring heeft in het geven van W&T lessen. Deze kennisbasis zou gebruikt worden om richting te geven aan de professionele ontwikkeling van een leerkracht in het leergebied W&T. Elke Pabo zou zelf beslissen over welk deel van de kennisbasis bekend zou worden verondersteld bij toelating, welk deel in het Pabo curriculum opgenomen wordt, en welk deel gereserveerd wordt voor verdere professionele ontwikkeling na het doorlopen van de Pabo.Na indiening van de producten van de diverse kennisbasisteams werd besloten om toch kennisbases te ontwikkelen voor de startbekwame leerkracht in plaats van de vakbekwame leerkracht en deze dan als basis te nemen voor toetsing op de Pabo. Bovendien moest dit een kennisbasis zijn voor vakdidactiek terwijl onze expliciete opdracht juist was om alleen W&T kennis en vaardigheden op te nemen en juist niet vakdidactiek. Inmiddels zijn er de voorstellen van de Commissie Meijerink waarmee het Pabo beleid verder gaat. Omdat we vinden dat ons product, onze kennisbasis W&T voor de vakbekwame leerkracht een nuttig product is voor allen die betrokken zijn bij W&T lerarenopleiding, nascholing, en begeleiding, vroegen en verkregen we toestemming van de HBO raad om onze kennisbasis te publiceren op ECENT. In de opleiding van de vakbekwame W&T leerkracht zijn er drie fasen te onderscheiden: de vooropleiding voor toelating tot de Pabo, de Pabo, en professionele ontwikkeling tot vakbekwame leerkracht na de Pabo. Onze kennisbasis oogt omvangrijk, maar een fors deel van de door ons gespecificeerde kennis behoort tot de normale onderbouwstof van het voortgezet onderwijs. Veel Pabos bieden bijspijkerprogramma’s aan in de vorm van zelfstudiepakketten om de voorkennis op dit onderbouwniveau te brengen. Binnen het zeer beperkte aantal uren voor vakkennis en vakdidactiek op het gebied van Natuur en Techniek op de Pabo is het beter een kleiner deel goed te doen dan om te proberen een zo’n groot mogelijk deel van de kennisbasis aan de orde te laten komen. De extra kennis/vaardigheden van de vakbekwame leerkracht ten opzichte van de startbekwame leerkracht zal tot stand moeten komen via professionele ontwikkeling waaronder post-HBO nascholing en ervaring met W&T in de klas.
DOCUMENT
Gedurende drie schooljaren is de implementatie van het praktijkgerichte programma ‘Technologie en Toepassing’ in de theoretische leerweg van het VMBO (T&T) onderzocht en ondersteund. Gebleken is dat T&T mogelijkheden schept om leerlingen voor techniek te interesseren en om de werelden van school en daarbuiten met elkaar te verbinden. De implementatie van het vak laat echter nog veel te wensen over. T&T doet een zwaar beroep op de vakinhoudelijke en vakdidactische expertise van leraren. Dit heeft te maken met de breedte van het vak, met doelstellingen die niet altijd makkelijk verenigbaar zijn, en met het feit dat veel technologie uitdagend is voor gebruik in schoolklassen, en ook snel verandert. Deze combinatie maakt dat het vak alleen succesvol kan zijn als leraren over specifieke expertise beschikken. Er is inmiddels een infrastructuur opgetuigd om die expertise te ontwikkelen. We laten in dit rapport zien hoe deze infrastructuur en de landelijke regelgeving nog zouden moeten worden doorontwikkeld om T&T tot bloei te laten komen.
DOCUMENT
Kinderen met beperkingen willen participeren in beweegactiviteiten in hun eigen omgeving. Dat kan bijvoorbeeld door buiten te spelen en te sporten met andere kinderen. Zij bewegen alleen helaas steeds minder terwijl bewegen essentieel is voor onder andere hun fysieke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling. Kinderfysiotherapeuten zijn de experts van het bewegend functioneren bij kinderen met beperkingen en hebben daarom een belangrijke rol bij het faciliteren van bewegen zodat kinderen met beperkingen kunnen participeren in de maatschappij. Een verandering in de rol van kinderfysiotherapeuten is noodzakelijk om daadwerkelijke participatie in beweegactiviteiten bij kinderen met beperkingen in hun eigen omgeving te kunnen ondersteunen. Dit blijkt uit onze vraagarticulatie waarbij we de afgelopen twee jaar door afnames van enquêtes, semigestructureerde interviews, een tour door het land en co-creatie sessies 200 kinderfysiotherapeuten en ook ouders en kinderen hebben gesproken. Gecombineerd met evidentie blijkt dat integratie van gedragsveranderingstechnieken en samenwerking hierin essentiële onderdelen zijn waardoor bijvoorbeeld daadwerkelijk in de context van het kind (de speeltuin, sportclub of school) gewerkt kan worden. Dit proces leidde tot de volgende onderzoeksvraag: Hoe kunnen we kinderfysiotherapeuten in staat stellen competent te handelen in situaties waarin zij gedragsveranderingsprocessen begeleiden en samenwerkingen aan moeten gaan zodat kinderen met beperkingen gefaciliteerd worden bij participatie in beweegactiviteiten? We ontwikkelen kennis middels een internationale Delphi studie waarbij we in kaart brengen welke competenties rondom gedragsverandering en samenwerking kinderfysiotherapeuten moeten integreren in hun beroepscontext. We ontwikkelen met ons consortium (onder andere kinderfysiotherapeuten, ervaringsdeskundigen, gedragsdeskundigen, onderwijsdeskundigen) in co-creatie een nascholing voor kinderfysiotherapeuten die hen in staat stelt competenties rondom gedragsverandering en samenwerking te integreren in hun beroepscontext. Daarnaast ontwikkelen we een prototype digitaal ontwikkelplatform waarop het digitale gedeelte van deze nascholing geplaats wordt. Zowel bij de ontwikkeling van nascholing als het digitale ontwikkelplatform staat interactie en het leren in de beroepscontext van de kinderfysiotherapeut centraal.