BACKGROUND: Sarcopenic obesity significantly burdens health and autonomy. Strategies to intervene in or prevent sarcopenic obesity generally focus on losing body fat and building or maintaining muscle mass and function. For a lifestyle intervention, it is important to consider psychological aspects such as behavioral change techniques (BCTs) to elicit a long-lasting behavioral change.PURPOSE: The study was carried out to analyze BCTs used in exercise and nutritional interventions targeting community-dwelling adults around retirement age with sarcopenic obesity.METHODS: We conducted an analysis of articles cited in an existing systematic review on the effectiveness of exercise and nutritional interventions on physiological outcomes in community-dwelling adults around retirement age with sarcopenic obesity. We identified BCTs used in these studies by applying a standardized taxonomy.RESULTS: Only nine BCTs were identified. Most BCTs were not used intentionally (82 %), and those used derived from the implementation of lifestyle components, such as exercise classes ("instructions on how to perform a behavior," "demonstration of the behavior," "behavioral practice/rehearsal," and "body changes"). Only two studies used BCTs intentionally to reinforce adherence in their interventions.CONCLUSIONS: Few studies integrated BCTs in lifestyle interventions for community-dwelling persons around retirement age with sarcopenic obesity. Future studies on interventions to counteract sarcopenic obesity should include well-established BCTs to foster adherence and, therefore, their effectiveness.
DOCUMENT
Corona en de intelligente lock down heeft grote invloed op het beweeggedrag van mensen en de daarmee samenhangende consequenties voor de fysieke en mentale gezondheid, het immuunsysteem etc. Fitbit beschrijft in een blog op haar website de wereldwijde afname van lichamelijke activiteit afgemeten aan het aantal stappen per dag: Europese landen laten eind maart 2020 een afname zien die varieert van 7% tot 38%. Uiteraard ligt in eerste instantie de hoogste prioriteit bij het bestrijden van COVID-19, maar inmiddels vragen overige nadelige gevolgen van Corona ook aandacht. Een daarvan is de afname van de dagelijkse hoeveelheid beweging als gevolg van het aan huis gekluisterd zijn
LINK
Blessurepreventieve oefenprogramma’s zijn in de sport niet erg populair. Hun effectiviteit staat ter discussie en het feit dat ze doorgaans geen directe bijdrage leveren aan prestatieverbetering komt de motivatie van coaches en sporters niet ten goede. Het toepassen van motorische leerprincipes binnen de blessurepreventie lijkt echter beide doelen te kunnen dienen: minder blessures en betere prestaties.
DOCUMENT
Background Physical activity after bariatric surgery is associated with sustained weight loss and improved quality of life. Some bariatric patients engage insufficiently in physical activity. The aim of this study was to examine whether and to what extent both physical activity and exercise cognitions have changed at one and two years post-surgery, and whether exercise cognitions predict physical activity. Methods Forty-two bariatric patients (38 women, 4 men; mean age 38 ± 8 years, mean body mass index prior to surgery 47 ± 6 kg/m²), filled out self-report instruments to examine physical activity and exercise cognitions pre- and post surgery. Results Moderate to large healthy changes in physical activity and exercise cognitions were observed after surgery. Perceiving less exercise benefits and having less confidence in exercising before surgery predicted less physical activity two years after surgery. High fear of injury one year after surgery predicted less physical activity two years after surgery. Conclusion After bariatric surgery, favorable changes in physical activity and exercise cognitions are observed. Our results suggest that targeting exercise cognitions before and after surgery might be relevant to improve physical activity.
MULTIFILE
Aim and method: To examine in obese people the potential effectiveness of a six-week, two times weekly aquajogging program on body composition, fitness, health-related quality of life and exercise beliefs. Fifteen otherwise healthy obese persons participated in a pilot study. Results: Total fat mass and waist circumference decreased 1.4 kg (p = .03) and 3.1 cm (p = .005) respectively. The distance in the Six-Minute Walk Test increased 41 meters (p = .001). Three scales of the Impact of Weight on Quality of Life-Lite questionnaire improved: physical function (p = .008), self-esteem (p = .004), and public distress (p = .04). Increased perceived exercise benefits (p = .02) and decreased embarrassment (p = .03) were observed. Conclusions: Aquajogging was associated with reduced body fat and waist circumference, and improved aerobic fitness and quality of life. These findings suggest the usefulness of conducting a randomized controlled trial with long-term outcome assessments.
DOCUMENT
Er is geen twijfel over mogelijk dat de motorische vaardigheden van Nederlandse kinderen al decennia lang achteruit gaan. Zo laat onderzoek van Runhaar en collega's (2010) zien dat kinderen uit 2006 motorisch minder vaardig waren dan kinderen uit 1980 (zie ook Collard, Chinapaw, Verhagen, Valkenberg & Lucassen, 2014). Een peiling van de Inspectie van het Onderwijs concludeert dat in 2016 de motorische vaardigheid nog weer minder was dan in 2006 (Inspectie van het Onderwijs, 2018). Recent gepubliceerd onderzoek van Anselma et al. (2020) laat in deze periode een afname zien in vrijwel alle fitheidsaspecten; snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid. Wel hebben de kinderen een betere oog/hand coördinatie gekregen. Belgisch onderzoek geeft zelfs aan dat naar mate de kinderen ouder worden de kloof met de vorige generatie groter wordt (Lenoir et al. 2014). Deze achteruitgang in motorische vaardigheid baart zorgen, en heeft ertoe bijgedragen dat sportbonden, gemeenten, het ministerie VWS, het onderwijs, de kinderopvang en maatschappelijke partners het landelijk sportakkoord hebben opgesteld en ondertekend. Binnen dit landelijke akkoord zijn een zestal deelakkoorden opgesteld, waaronder het deelakkoord ‘Van jongs af aan vaardig in bewegen’. Dit deelakkoord beschrijft de ambitie om de neerwaartse spiraal van de motorische vaardigheid van kinderen om te buigen, met als uiteindelijk doel kinderen een goede start te geven voor een leven lang vaardig bewegen (zie kader). In navolging van het landelijk sportakkoord worden er op lokaal niveau actieplannen opgesteld (lokale sportakkoorden) om deze doelstellingen te bereiken. Binnen deze lokale akkoorden wordt veelvuldig gesproken over breed motorische ontwikkeling (BMO), een term die gebruikt wordt als kapstok om bijvoorbeeld veel lokale initiatieven aan op te hangen. Maar ook binnen de sport krijgt BMO steeds meer aandacht. Sterker nog, BMO lijkt momenteel haast de heilige graal te zijn om de motorische vaardigheid van de jeugd weer op peil te krijgen. Maar wat is BMO nu eigenlijk precies? En wat is er bekend vanuit onderzoek naar de mogelijke voordelen van BMO?
MULTIFILE
De noodzaak van een actieve levensstijl voor de gezondheid is inmiddels voldoende bewezen en staan buiten kijf. Echter beweegt nog steeds een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking consequent te weinig. Een van de belangrijke doelstellingen van het vak lichamelijke opvoeding is om leerlingen te motiveren om deze actieve levensstijl aan te nemen en in hun verdere leven te behouden. De vraag is echter of het vak LO daar, in haar huidige opzet, wel voldoende in slaagt. Worden alle leerlingen wel voldoende bereikt? Waar moet een dergelijke les LO dan aan voldoen? Hoe ziet zo’n les eruit? Dit artikel stipt een aantal onderzoeken aan die dit probleem onder de loep hebben genomen.
DOCUMENT
Er is veel geschreven over de rol van sport in het bevorderen van sociaal, psycho‐ logisch en fysiek welbevinden van mensen. Deze literatuur is echter grotendeels gericht op het sociaal domein en daarbinnen veel op jonge mensen, maar weinig op contexten binnen een justitieel kader, bijvoorbeeld de gevangenis of reclasse‐ ring. De wetenschappelijke aandacht voor de meerwaarde van sport en bewegen voor delinquenten is beperkt. In een lopend onderzoeksproject onderzoeken wij de belangrijkste factoren om sport in te zetten ter bevordering van participatie van mensen in een kwetsbare positie (in detentie, de reclassering en de maatschappelijke opvang). Daarbinnen is een literatuurstudie uitgevoerd naar de meerwaarde van sport en bewegen, specifiek voor delinquenten. Dit betreft dus personen die binnen een justitieel kader sport- en beweegactiviteiten ondernemen of binnen een sportcontext re-integreren (denk bij dat laatste bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk op een sportclub in de laatste fase van detentie). In dit artikel wordt antwoord gegeven op de vraag: wat is in de literatuur bekend over de meerwaarde van sport en bewegen voor het reintegreren van delinquenten?
DOCUMENT
Toenemende prevalentie van overgewicht en obesitas onder jeugd wordt, in ieder geval ten dele, veroorzaakt door te weinig fysieke activiteit. Omdat ieder kind een groot deel van zijn of haar jeugdige leven op school doorbrengt kunnen scholen een centrale rol spelen in het tegengaan van deze bewegingsarmoede. Het meest voor de hand liggende schoolvak lijkt hierbij de lichamelijke opvoeding1 (LO) te zijn. De belangrijkste doelstelling van het schoolvak LO is immers om leerlingen dusdanig te motiveren en enthousiast te maken voor sport en bewegen zodat dit uiteindelijk resulteert in een actieve leefstijl, zowel buiten school als in het verdere leven. Daarnaast is LO tevens het enige verplichte schoolvak waar fysieke activiteit een centrale plek inneemt; de les zelf is in potentie ook een structurele bron van fysieke activiteit. Globaal gezien kan LO dus op een indirecte en een directe manier bijdragen aan de fysieke activiteit van leerlingen, een tweedeling die werd geïntroduceerd in hoofdstuk 1. Waar echter tot op heden onduidelijkheid over bestaat, zeker wat betreft de Nederlandse situatie, is hoe groot de bijdrage van de LO aan dagelijkse fysieke activiteit feitelijk is. De vraag die daarom centraal staat in dit proefschrift is in hoeverre het vak LO, zoals dat op dit moment gegeven wordt op basis- en voortgezet onderwijs, een bijdrage levert aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten, zowel direct (de les als bron van fysieke activiteit), als indirect (motivatie voor een actieve leefstijl). Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal studies uitgevoerd. Allereerst is in hoofdstuk 2 door middel van een literatuurstudie onderzocht in hoeverre interventies met een LO-component effectief zijn in het stimuleren van fysieke activiteit. Hieruit blijkt dat er alleen overtuigend bewijs bestaat voor een directe bijdrage van de les LO aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten. Oftewel, in de les LO zelf wordt er matig-tot-intensief bewogen. De effecten van interventies met een LO component op de fysieke activiteit buiten school of in het latere leven zijn minder overtuigend of zelfs afwezig. In hoofdstuk 3 wordt een cross-sectionele studie beschreven waarin middels het combineren van gegevens vanuit een hartslag-versnellingsmeter met de gegevens uit een activiteitendagboek voor het eerst inzicht verkregen wordt in de daadwerkelijke bijdrage van een reguliere les LO (naast andere fysieke activiteiten zoals fietsen) aan de totale dagelijkse fysieke activiteit van middelbare scholieren. De resultaten wijzen uit dat 17% van de totale hoeveelheid beweging onder schooltijd zijn oorsprong vindt in de lessen LO en dat op dagen dat een leerling een les LO heeft, deze les verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van de totale fysieke activiteit op die dag. Opvallend is daarnaast dat 15% van de totale fysieke activiteit op een weekdag zijn oorsprong vindt in het actief transport naar school, voornamelijk fietsen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie waarin de focus ligt op de intensiteit van lessen LO in het voortgezet onderwijs (VO) en het basisonderwijs (BO). Tevens is gekeken naar factoren die de intensiteit van een les beïnvloeden. De resultaten wijzen uit dat 47% en 40% van een les LO op respectievelijk het VO en het BO voldoet aan de intensiteit van bewegen zoals omschreven in de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (matig-tot-intensief fysiek actief). Dit komt overeen met ongeveer een derde van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid beweging voor deze doelgroep. Opvallend is dat op het VO jongens significant actiever zijn tijdens de lessen LO dan meisjes. Dit verschil blijkt zijn oorsprong te hebben in lessen waarin competitieve spelvormen (basketbal, voetbal etc.) centraal staan. Mogelijkerwijs verhindert de dominantie van jongens tijdens spelvormen dat meisjes in een les even actief kunnen zijn als jongens. Dit is een serieuze beperking van de mate waarin een les LO kan bijdragen aan het totale beweeggedrag van meisjes, gezien het feit dat ongeveer 60% van het Nederlandse LO curriculum uit (veelal competitieve) spelvormen bestaat.
DOCUMENT
InleidingLeerlingen in het vmbo bewegen en sporten minder dan kinderen op de basisschool en ervaren minder plezier in het bewegingsonderwijs (Tiessen-Raaphorst, 2014). In het stimuleren van jongeren om meer te bewegen en een gezonde leefstijl aan te nemen blijkt zelfregulatie (o.a. plannen, monitoren, reflecteren) een rol te kunnen spelen (De Ridder et al, 2006). De sportcontext is geschikt voor het aanleren van deze zelf-regulatieve vaardigheden omdat doelen in de sport tastbaar en meetbaar zijn.
DOCUMENT