Binnen het lectoraat Goede Onderwijspraktijken staat de persoon van de leerkracht en zijn professionele handelen in de praktijk centraal. Persoonlijk meesterschap is daarbij de kern. Eén van de aspecten daarvan is het ontwikkelen van een visie op goed onderwijs. In dit onderzoek ligt de focus op de manier waarop studenten van de pabo in het studiejaar voorafgaand aan de eindstage (de LIO-fase, waarbij LIO staat voor ‘leraren in opleiding’) hun persoonlijke visie op goed onderwijs ontwikkelen. Er zijn interventies ontworpen en aangeboden waarmee de studenten kunnen worden ondersteund bij het ontwikkelen en verwoorden van een persoonlijke visie op goed onderwijs. In dit onderzoek zijn de volgende vier vragen aan de orde: 1. Hoe ontwikkelt de persoonlijke visie van studenten zich? 2. Welke bronnen hanteren studenten bij het ontwikkelen van hun visie? 3. Welke stimulerende factoren spelen een rol in het ontwikkelen van een persoonlijke visie van studenten? 4. Hoe dragen de ontworpen interventies bij aan de bewustwording en de ontwikkeling van de persoonlijke visie? Het onderzoek is uitgevoerd bij derdejaars studenten van de voltijdroute, tweedejaarsstudenten van de driejarige deeltijdroute en docenten van de leerlijn persoonlijke en professionele ontwikkeling (ppo-docenten). Het onderzoek bestaat uit een literatuuronderzoek, een vragenlijst voor de studenten en focusgroepinterviews met studenten en docenten. Er zijn tien interventies ontworpen om de visieontwikkeling van de studenten te helpen ontwikkelen; deze interventies zijn onderzocht op hun waarde. De interventies zijn uitgevoerd in ppo-groepen (ppo staat voor persoonlijke professionele ontwikkeling). Er is gewerkt met experimentele groepen en controlegroepen.
DOCUMENT
Eindrapport NRO overzichtsstudie. Dossiernummer: NRO PPO 405-15-722 De belangrijkste aanleiding voor deze reviewstudie is de wereldwijd erkende kernrol die de docent speelt in formatief toetsen, maar het voortdurende probleem om formatief toetsen daadwerkelijk te implementeren in de onderwijspraktijk. Deze reviewstudie onderzoekt welke gedragingen de docent typeren die een formatieve toetspraktijk in de klas weet te realiseren. De focus op de concrete praktijken van de docent in de klas schijnt een nieuw licht op formatief toetsen, namelijk wat de docent in zijn/haar eigen klas kan doen in termen van kleine en grotere gedragingen om een meer formatieve toetspraktijk vorm te geven. De formatieve toetscyclus, bestaande uit vijf fasen gebaseerd op een combinatie van verschillende formatieve toetsmodellen, is gebruikt als theoretisch en analysekader. Deze vijf fasen zijn: 1) verhelderen van verwachtingen, 2) ontlokken van studentreacties, 3) analyseren en interpreteren van studentreacties, 4) communiceren over resultaten met studenten, en 5) vervolgactiviteiten ondernemen. Deze vijf fasen zijn handzaam gebleken om zo concreet mogelijk docentgedrag te duiden en tussen meer of minder effectieve gedragingen te differentiëren. Vier onderzoeksvragen worden hiermee beantwoord: 1) Hoe zien effectieve formatieve toetspraktijken in de klas eruit? Met andere woorden, wat DOET de docent die effectieve formatieve toetspraktijken in de klas bereikt? 2) Welke effecten op studenten hebben deze toetspraktijken in termen van leeractiviteiten, leerprocessen en/of leeruitkomsten? 3) Welke formatieve toetscompetenties heeft een docent nodig om deze effectieve formatieve toetspraktijken in de klas te kunnen vormgeven? 4) Aan welke formatieve toetscompetenties (onderzoeksvraag 3) en gedragingen (onderzoeksvraag 1) besteden professionaliseringstrajecten aandacht? Op welke gebieden zijn deze succesvol en waarop (nog) niet?
LINK
The results of this study indicate that whole body metabolic and cardiovascular responses to 140 min of either steady state or variable intensity exercise at the same average intensity are similar, despite differences in skeletal muscle carbohydrate metabolism and recruitment
DOCUMENT
Dit document biedt een schets van de masteropleiding Interprofessioneel werken met jeugd. Het dient als basis voor de handboeken in de verschillende semesters van de opleiding. Actuele ontwikkelingen in het jeugddomein vragen steeds meer om interprofessionele samenwerking. De Jeugdwet, het Passend onderwijs, de Participatiewet en de Wmo geven nieuwe kaders voor deze interprofessionele samenwerking, met voor al deze domeinen een regierol voor gemeenten. Daarmee is een transitie ingezet naar meer integratie van de domeinen onderwijs, (jeugd)hulp, zorg, ondersteuning en arbeidsmarkttoeleiding, en een transformatie naar meer maatwerk rond jeugdigen en gezinnen, zoveel mogelijk in de eigen woonomgeving en met aandacht voor de eigen sociale verbanden en relaties. Normalisatie, empowerment en aandacht voor de gehele ontwikkeling van jeugdigen en gezinnen zijn belangrijke elementen. Dit vraagt van professionals om zich niet (alleen) te richten op kleine onderdelen van vraagstukken, maar vooral op de samenhang, om te begrijpen hoe het geheel werkt voor de jeugdige.
DOCUMENT
ABSTRACT This study investigates how perceptions of radicalisation and co-occurring mental health issues differ between mental health care and the security domain, and how these perceptions affect intersectoral collaboration. It is generally thought that intersectoral collaboration is a useful strategy for preventing radicalisation and terrorism, especially when it concerns radicalised persons with mental health issues. It is not clear, however, what perceptions professionals have of radicalisation and collaboration with other disciplines. Data was obtained from focus groups and individual interviews with practitioners and trainers from mental health care and the security domain in the Netherlands. The results show a lack of knowledge about radicalisation in mental health care, whereas in the security domain, there is little understanding of mental health issues. This leads to a mad-bad dichotomy which has a negative effect on collaboration and risk management. Improvement of the intersectoral collaboration by cross-domain familiarization, and strengthening of trust and mutual understanding, should begin with the basic training of professionals in both domains. The Care and Safety Houses in the Netherlands offer a sound base for intersectoral collaboration. Future professionals from different domains ought to be familiarized with each other’s possibilities, limitations, tasks, and roles.
DOCUMENT
Presentatie van rapport over: 'Groene Hart Werkt! door kennis en kunde'. Inventariseer de behoefte en wijze waarop de Groene Hart Academie verduurzaamd kan worden en werk een businessplan en actieplan uit zodat de leden van de bestuurlijke tafel Groene Hart Werkt! zich een beeld kunnen vormen over de kansen van een doorstart en de toekomstige positie van de Groene Hart Academie zodat zij haar rol kan blijven vervullen en nieuwe projecten kan blijven aanjagen en uitvoeren.
DOCUMENT
Dit document is geschreven voor docenten die stagiairs begeleiden en ter ondersteuning daarvan de Stage-App gaan gebruiken. Het doel is om praktische tips en inzichten te geven voor het (deels) online begeleiden van stagiairs. Deze handreiking bestaat uit drie onderdelen: 1) Wat is bekend over goede (online) stagebegeleiding? 2) Hoe werkt de Stage-App? 3) Hoe gebruik je de Stage-App in het stagebegeleidingsproces? Dit rapport hoort bij https://www.hu.nl/onderzoek/projecten/online-stagebegeleiding
DOCUMENT
Reducing the use of pesticides by early visual detection of diseases in precision agriculture is important. Because of the color similarity between potato-plant diseases, narrow band hyper-spectral imaging is required. Payload constraints on unmanned aerial vehicles require reduc- tion of spectral bands. Therefore, we present a methodology for per-patch classification combined with hyper-spectral band selection. In controlled experiments performed on a set of individual leaves, we measure the performance of five classifiers and three dimensionality-reduction methods with three patch sizes. With the best-performing classifier an error rate of 1.5% is achieved for distinguishing two important potato-plant diseases.
MULTIFILE
De context van dit praktijkvoorbeeld is een door NRO-PPO gesubsidieerd kortlopend onderzoek met de titel 'Vliegwielen voor Begrijpend Lezen'. In dit onderzoek hebben leerkrachten bovenbouw van twee basisscholen in Lelystad hun gebruikelijke lessen 'begrijpend lezen' onder begeleiding en in een professionele leergemeenschap, vervangen door zelf ontworpen lessen Wetenschap & Technologie, volgens de didactiek van Onderzoekend en Ontwerpend Leren, maar nog steeds met de bedoeling de vaardigheden voor begrijpend lezen te ontwikkelen. Want begrijpend lezen wordt ook door domeinkennis en goede gesprekken bevorderd. In dit artikel reflecteren we op de vraag in hoeverre deze aanpak leerkrachten bekwaamt in het ontwerpen van nieuw, geïntegreerd onderwijs, volgens een didactiek die ze niet beheersen, en in een inhoudelijk domein waar ze niet goed in thuis zijn.
DOCUMENT