HB2006 : proceedings of the 8th international conference healthy buildings. Oliveira Fernandez, E. de; Gameiro da Silva, M.; Rosada Pinto, J. (red). ISBN 989-95067-1-0 2006 4-8 juni, Lissabon, Portugal, volume III, p. 279-282
DOCUMENT
Het samenwerkingsproject "Procesbeheersing bij Thermisch Spuiten met HVOF (werktitel: Thermisch Spuiten - TS-98) omvatte 4 fasen: I inventarisatie II laboratoriumonderzoek III praktijkonderzoek aan voorbeeldproducten IV economische en technische evaluatie.
DOCUMENT
This manifesto describes the notion of sustainable development according to its basic appeal for economic, social and environmental value-creation, together with the implications of its meaning at the level of the individual (the manager), the organisation (the business) and society. As sustainable tourism is focused on the long term, foresight is used to develop four scenarios for a sustainable tourism industry in 2040: “back to the seventies”, “captured in fear”, “unique in the world”, and “shoulders to the wheel”. The implications of the scenarios are mapped for four distinct types of organisational DNA: the blue organisation focusing on quality, professionalism and efficiency, the red organisation for whom challenge, vision and change are most important, the yellow organisation addressing energy, optimism and growth, and the green organisation which is led by care, tradition and security. The manifest concludes with strategic propositions for tourism organisations in each of the four business types and each of the four scenarios.
DOCUMENT
From an evidence-based perspective, cardiopulmonary exercise testing (CPX) is a well-supported assessment technique in both the United States (US) and Europe. The combination of standard exercise testing (ET) [i.e. progressive exercise provocation in association with serial electrocardiograms (ECGs), haemodynamics, oxygen saturation, and subjective symptoms] and measurement of ventilatory gas exchange amounts to a superior method to: (i) accurately quantify cardiorespiratory fitness (CRF), (ii) delineate the physiologic system(s) underlying exercise responses, which can be applied as a means to identify the exercise-limiting pathophysiological mechanism(s) and/or performance differences, and (iii) formulate function-based prognostic stratification. Cardiopulmonary ET certainly carries an additional cost as well as competency requirements and is not an essential component of evaluation in all patient populations. However, there are several conditions of confirmed, suspected, or unknown aetiology where the data gained from this form of ET is highly valuable in terms of clinical decision making.1
DOCUMENT
Het Interventieprotocol Zorg in Samenwerking (ZiS) bestaat uit 3 delen: het Achtergronddocument, het Handboek en het Werkboek. In deel I, het Achtergronddocument, worden de theoretische achtergronden van het programma beschreven. Deel II, het Handboek, levert praktische handleidingen en instructies voor de uitvoering van het programma. ZiS bestaat uit een aantal onderdelen, deze corresponderen met het los bijgeleverde Werkboek (deel III), dat speciaal is geschreven voor de patiënt.
MULTIFILE
Light therapy is increasingly administered and studied as a non-pharmacologic treatment for a variety of healthrelated problems, including treatment of people with dementia. Light therapy comes in a variety of ways, ranging from being exposed to daylight, to being exposed to light emitted by light boxes and ambient bright light. Light therapy is an area in medicine where medical sciences meet the realms of physics, engineering and technology. Therefore, it is paramount that attention is paid in the methodology of studies to the technical aspects in their full breadth. This paper provides an extensive introduction for non-technical researchers on how to describe and adjust their methodology when involved in lighting therapy research. A specific focus in this manuscript is on ambient bright light, as it is an emerging field within the domain of light therapy. The paper deals with how to (i) describe the lighting equipment, (ii) describe the light measurements, (iii) describe the building and interaction with daylight. Moreover, attention is paid to the uncertainty in standards and guidelines regarding light and lighting for older adults.
DOCUMENT
Abstract Background. Fever in children is common and mostly caused by self-limiting infections. However, parents of febrile children often consult in general practice, in particular during out-of-hours care. To improve management, it is important to understand experiences of GPs managing these consultations. Objective. To describe GPs’ experiences regarding management of childhood fever during out-ofhours care. Methods. A descriptive qualitative study using purposeful sampling, five focus group discussions were held among 37 GPs. Analysis was based on constant comparative technique using open and axial coding. Results. Main categories were: (i) Workload and general experience; (ii) GPs’ perceptions of determinants of consulting behaviour; (iii) Parents’ expectations from the GP’s point of view; (iv) Antibiotic prescribing decisions; (v) Uncertainty of GPs versus uncertainty of parents and (vi) Information exchange during the consultation. GPs felt management of childhood fever imposes a considerable workload. They perceived a mismatch between parental concerns and their own impression of illness severity, which combined with time–pressure can lead to frustration. Diagnostic uncertainty is driven by low incidences of serious infections and dealing with parental demand for antibiotics is still challenging. Conclusion. Children with a fever account for a high workload during out-of-hours GP care which provides a diagnostic challenge due to the low incidence of serious illnesses and lacking longterm relationship. This can lead to frustration and drives antibiotics prescription rates. Improving information exchange during consultations and in the general public to young parents, could help provide a safety net thereby enhancing self-management, reducing consultations and workload, and subsequent antibiotic prescriptions.
DOCUMENT
Elk jaar keren in Nederland tienduizenden gedetineerde personen terug vanuit detentie in de samenleving. Eén van de leefgebieden waarop in de begeleiding tijdens detentie dient te worden gefocust, is schulden. Ondanks dat veel gedetineerde personen kampen met (complexe) schulden wordt hieraan in de praktijk echter relatief weinig aandacht besteed en is er nog weinig inzicht in hoe al tijdens detentie effectieve begeleiding bij schulden kan worden geboden aan gedetineerde personen. Dit onderzoek is een evaluatie van de pilot ‘Schuldenzorgvrij uit detentie’ van de gemeente Den Haag die heeft plaatsgevonden in PI Alphen aan den Rijn. In deze pilot is onderzocht wat de ervaringen zijn indien al tijdens detentie wordt beginnen met het regelen van schulden van gedetineerde personen en wat daarbij knelpunten en succesfactoren zijn. De volgende hoofdvraag stond daarbij centraal: Hoe wordt de uitvoer van de pilot ‘Schuldenzorgvrij uit detentie’ ervaren en wat zijn belangrijke succesfactoren en aandachtspunten bij de uitvoer van de pilot? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende methoden gehanteerd: i) in totaal 23 halfgestructureerde individuele diepte-interviews met deelnemers aan de pilot (N=5), medewerkers van PI Alphen aan den Rijn (N=5), de gemeente Den Haag (N=10), de reclassering (N=2) en het ministerie van Justitie en Veiligheid (N=1); ii) observatie van 2 reflectiesessies; en iii) analyse van 159 D&R-plannen. Op basis van deze methoden is gekomen tot de volgende antwoorden op de deelvragen: 1. Wat is de aard en omvang van de schuldenproblematiek bij gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn die uitstromen naar de gemeente Den Haag? Meer dan 80% van de gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn die uitstromen naar de gemeente Den Haag geven aan schulden hebben. Het type schulden van de gedetineerde personen betreft het meest CJIB-schulden. De gevolgen van de schulden zijn groot: er wordt veel stress ervaren vanwege schulden en schulden hebben een negatieve uitwerking op het re-integratieproces. 2. Hoe wordt de ondersteuning bij schuldenproblematiek ervaren buiten/voorafgaand aan de pilot? Hoewel schuldenaanpak één van de vijf basisvoorwaarden voor re-integratie is waaraan tijdens detentie dient te worden gewerkt, ontbreekt volgens alle betrokkenen een goede, consistente aanpak die aansluit bij de complexe schuldensituaties waarmee gedetineerde personen vaak te maken hebben. Gedetineerde personen buiten de pilot worden gedurende de vrijheidsstraf wel gemotiveerd om aan de slag te gaan met de schulden en schulden worden bijvoorbeeld opgenomen in het D&R-plan, maar de ondersteuning is oppervlakkig. Er is met name te weinig specifieke kennis, expertise en tijd beschikbaar om de juiste ondersteuning te bieden bij de complexe schuldensituaties. 3. Wat is het succes- of vorderingspercentage van de pilot? In totaal zijn er 22 aanmeldingen geweest voor de pilot. Dit heeft bij 12 personen geleid tot een schuldregeling of werden zij nog ondersteund om tot een schuldregeling te komen. Bij zes deelnemers is tijdens de pilot een saneringskrediet verleend en konden zij aan het afbetalingstraject beginnen of zijn hier reeds mee begonnen. Bij de negen andere deelnemers verschilt het op welk punt van het proces de deelnemers zich bevinden, maar werd nog gewerkt aan het rondkrijgen van een saneringskrediet. Daarnaast zijn 39 adviesgesprekken gehouden met gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn. 4. Hoe wordt de uitvoer van de pilot door de deelnemers en betrokken experts ervaren? De pilot wordt over het algemeen door alle betrokkenen, zowel door deelnemers als betrokken experts, als zeer positief ervaren. De aanpak en ondersteuning door de schuldregelaars en samenwerking met andere betrokkenen vanuit de PI, reclassering en gemeente wordt gewaardeerd en draagt bij aan het verminderen van de negatieve gevolgen van schuldenproblematiek. Medewerkers van de PI gaven aan dat zij zelf doorgaans niet de expertise in huis hebben om te ondersteunen bij complexe schuldensituaties en dat op deze manier veel uit handen kan worden genomen en er belangrijke stappen kunnen worden gezet bij het ondersteunen van schulden. Het starten met intensief schuldregelen tijdens detentie werd als zeer positief ervaren, onder meer vanwege de grote negatieve gevolgen van schulden en omdat gedetineerde personen tijdens detentie ‘toch in de wachtstand zitten’. Alleen al het (idee van het) niet meer hebben van schulden levert rust en minder stress op, wat bijdraagt aan een positiever toekomstperspectief. 5. Wat zijn de succesfactoren en aandachtspunten van de pilot? De belangrijkste succesfactoren zijn: i) de kennis, beschikbaarheid en tijd van schuldregelaars in detentie om zo de juist informatie en ondersteuning te kunnen bieden; ii) een goede samenwerking tussen betrokkenen; iii) de ervaren gedrevenheid van betrokkenen; iv) motivatie van- de deelnemers. Aandachtspunten zijn: i) het aantal deelnemers aan de pilot; ii) (samen)werken en hoge werkdruk in de PI kan uitdagend zijn indien het ondersteunen bij schuldenproblematiek veel extra werk vraagt van medewerkers in de PI; iii) hulp van familie en vrienden van deelnemers is vaak essentieel maar niet altijd mogelijk; iv) de informatievoorziening over de duur van het schuldregelen en het verloop van de pilot kan nog verbeterd worden. Op basis van deze conclusies zijn de volgende drie kernaanbevelingen gedaan: i) een verbreding van de pilot wordt door de betrokkenen als wenselijk ervaren; ii) aanstelling van een vaste schuldregelaar kan al veel ondersteuning bieden en werk uit handen nemen; iii) verdere definiëring van inzet schuldhulpverlening.
DOCUMENT
Acne vulgaris is considered one of the most common medical skin conditions globally, affecting approximately 85% of individuals worldwide. While acne is most prevalent among adolescents between 15 to 24 years old, it is not uncommon in adults either. Acne addresses a number of different challenges, causing a multidimensional disease burden. These challenges include clinical sequelae, such as post inflammatory hyperpigmentation (PIH) and the chance of developing lifelong disfiguring scars, psychological aspects such as deficits in health related quality of life, chronicity of acne, economic factors, and treatment-related issues, such as antimicrobial resistance. The multidimensionality of the disease burden stipulates the importance of an effective and timely treatment in a well organised care system. Within the Netherlands, acne care provision is managed by several types of professional care givers, each approaching acne care from different angles: (I) general practitioners (GPs) who serve as ‘gatekeepers’ of healthcare within primary care; (II) dermatologists providing specialist medical care within secondary care; (III) dermal therapists, a non-physician medical professional with a bachelor’s degree, exclusively operating within the Australian and Dutch primary and secondary health care; and (IV) beauticians, mainly working within the cosmetology or wellness domain. However, despite the large variety in acne care services, many patients experience a delay between the onset of acne and receiving an effective treatment, or a prolonged use of care, which raises the question whether acne related care resources are being used in the most effective and (cost)efficient way. It is therefore necessary to gain insights into the organization and quality of Dutch acne health care beyond conventional guidelines and protocols. Exploring areas of care that may need improvement allow Dutch acne healthcare services to develop and improve the quality of acne care services in harmony with patient needs.
DOCUMENT