Wat is de beroepsidentiteit van sociaal werk, wat behoort zij te zijn? Sociaal werk wordt wel omschreven als een professie maar ook als een ambacht, vaak zonder duidelijk onderscheid tussen en wellicht zelfs door impliciete gelijkstelling van deze kwalificaties. Met behulp van de ideaaltypische benadering kan echter worden aangetoond dat deze twee typen beroepen niet alleen veel overeenkomsten delen maar ook op enkele punten fundamenteel van elkaar verschillen. Op basis van het werk van Freidson (2001) en Sennett (2008) kan worden aangetoond dat het ideaaltypische doel van professies het realiseren van een abstracte waarde (zoals rechtvaardigheid) is, terwijl ambachten gericht zijn op het manipuleren van concrete materialen (bijvoorbeeld steen). Bijgevolg zijn (enkel) professies beroepen met een morele identiteit. In alle zelfdefinities van sociaal werk is deze morele identiteit, deze humanitaire kern aanwezig (zie bv. IFSW, NVMW). Daarom moet sociaal werk worden beschouwd als een professie en niet als een ambacht. Dit is niet louter een academische discussie maar beïnvloedt bijvoorbeeld de positie van dit beroep in de samenleving, zoals aan de hand van de ministeriële richtlijnen betreffende Welzijn Nieuwe Stijl kan worden geïllustreerd.
DOCUMENT
From November 2013 till January 2014 a minor ‘Smart Life Rhythms’ was taught at The Hague University of Applied Sciences. In the minor students used service design methods to develop solutions for improving life rhythms. Reflection on the minor produced the insight that building physical prototypes early on in the design process was key to success. Further discussions with colleagues and a literature review gave more arguments for the motto ‘Just build it’ – an encouragement to build simple physical models in the early stages of the service design process. Building these simple physical models is not just advocated by educators and in line with service design principles such as being iterative and user-centered. In his book ‘the Craftsman’ (Sennett, 2009) Richard Sennett provides us with more fundamental arguments regarding the value of ‘making things’. On top of the added value to the design process in itself, simple physical models are a tool for engaging both clients, users and students in the design process. So get out your glue gun and start building!
DOCUMENT
Building on Richard Sennett's recent work this books tries to clarify the ethical significance of craftsmanship. According to Sennett, 'learning to work well' is a deep source of personal meaning and of fruitful cooperation. Moreover provides the foundation of citizenship. Learning to master a craft is learning to be curious and patient, to focus on relationships and learn the skills of anticipation and revision, in a continual dialogue with material that resists 'quick fixes' and turns the craftsman 'outward'. In the contemporary search for practically relevant perspectives that point beyond the moral poverty of a market driven society, 'the ethics of craftsmanship' thus offers an intriguing and fruitful perspective, worth of in depth exploration.
DOCUMENT
In de eerste bijdrage, die van Henriëtta Joosten, docent bij de academie voor ICT&Media, vraagt zij zich af hoeveel ruimte er binnen het onderwijs is voor het kritische 'ja maar' van studenten. Het mag dan een van de doelstellingen van de school zijn, maar bieden opleidingen voldoende tijd en ruimte om te oefenen met het 'ja maar'? Joosten gebruikt het kritische, ontregelende en experimentele denken van Friedrich Nietzsche, zoals verwoord in De vrolijke wetenschap, om inzicht te krijgen in wat het 'ja maar' van studenten en docenten vraagt,en welke grenzen en eisen aan het kritische denken mogen worden gesteld. Ook de tweede bijdrage aan deze bundel, die van Matthijs Fleurke, docent aan de opleiding Voeding en Diëtetiek, richt zich op het kritische denken. De diëtetiek stelt zich ten doel mensen tot een beter, gezonder voedingspatroon te brengen. Van de dikkerd wordt gevraagd dat hij minder gaat eten, en om dat te bereiken is het nodig dat hij zichzelf als te dik beschouwt. Gezondheid geldt in dit geval als hoogste waarde. Lekker smullen, genieten van een patatje en een dikke steak, getuigt van een verkeerde levenshouding. De bijdrage van Fleurke is een kritische doordenking van wat hij, in navolging van Michel Foucault, de 'gezondheidsmacht' noemt. Mag je ook anders over vetzucht denken dan puur en alleen vanuit gezondheidstermen? In de derde bijdrage onderzoekt Sander de Leeuw, student Human Technology en sinds september 2009 stagestudent bij het lectoraat, hoe jongeren hun toekomst kunnen vormgeven. Jongeren hebben nauwelijks ervaring, staan aan het begin van hun beroepsleven, ze kunnen hun keuzes vaak niet overzien. En juist zij moeten beslissingen nemen die hun hele verdere toekomst zullen bepalen? Is het mogelijk hun denkgereedschap aan te reiken, of om instrumenten te ontwerpen die hen aan het denken zetten? De Leeuw gebruikt het idee van ambachtelijkheid, zoals uitgewerkt door Richard Sennett in zijn boek De ambachtsman, om de waarde van oefenen, van met vallen en opstaan verder komen, uit te werken. De vierde bijdrage van de bundel, die van Bert van den Bergh, docent cultuurbeschouwing aan de Academie voor European Studies & Communication Management, ondervraagt het begrip 'zelfregie', een van de kerngedachten van het hedendaagse onderwijs. Van studenten wordt gevraagd dat ze hun eigen levensverhaal vormgeven, waarbij ze zowel de hoofdrol hebben als de regisseur zijn. Hoeveel zelfregie kan een student eigenlijk aan? En wat is de bredere en diepere context van de zelfmanagementgedachte? Van den Bergh laat zien dat er in die gedachte en in die context een aantal paradoxen spelen, die meer en meer ontwrichtend lijken te werken. Zo komt hij uit bij het fenomeen van de depressie, als 'pathologie van de tijd'. In de vijfde bijdrage die in deze bundel is opgenomen, duikt Jean Jaminon, adviseur strategie College van Bestuur, in een onderzoek naar de 'diepe tijd'. Onderwijs heeft naar zijn mening uiteindelijk geen zin als de student niet de twee oerontdekkingen doet die de deur naar de ontdekking van zijn eigen leven openen: de samenleving en de tijd. Wie zijn we, wat betekent ons bestaan in relatie tot de geschiedenis? Hoe verhoudt de tijd van leven, die een mens heeft, zich tot de tijd dat de aarde al bestaat? Het begrip duurzaamheid zoemt rond in vrijwel alle academies van de hogeschool. Docenten en studenten zoeken ijverig naar manieren om verantwoordelijkheid te nemen voor komende generaties. Ook het behoud van wat generaties vóór ons maakten, houdt ons hevig bezig. Maar hoe ver vooruit en achteruit reikt die verantwoordelijkheid? In de zesde bijdrage ten slotte richt Sieglinde Seijffer, die tot eind 2009 verbonden was aan het lectoraat en aan de Academie voor Management & Human Resources, zich op de vraag hoe we om kunnen gaan met een verleden dat ons meer en meer als ervaring wordt aangereikt. Zo is de canon van Nederland ontwikkeld als een nieuw didactisch concept waarbij naast informatie over belangrijke historische gebeurtenissen en personen, mogelijkheden worden aangereikt om het verleden actief te beleven. Aan de hand van het werk van Johan Huizinga, Frank Ankersmit en T.J. Clark neemt ze ons mee op een zoektocht naar hoe kennis over het verleden zich verhoudt tot de ervaring van het verleden.
DOCUMENT
The debate on tourism in cities, both academically and in practice, has for a long time taken place in relative isolation from urban studies. Tourism is mostly addressed as an external agent and economic force that puts pressure on cities rather than as an interdependent part of city systems. The recent debate on city touristification and excessive dependence on the visitor economy, as well as the associated processes of exclusion, and displacement of local city users, serves to highlight how tourism is an integral part of urban developments. A wider urban perspective is needed to understand the processes underlying the tourism phenomena and more transdisciplinary perspectives are required to analyze the urban (tourism) practices. The current article seeks to contribute to such a perspective through a discussion of the literature on urban and tourism studies, and related fields such as gentrification, mobilities, and touristification. Based on this, theoretical reflections are provided regarding a more integral perspective to tourism and urban development in order to engage with a transversal urban tourism research agenda.
MULTIFILE
‘Vakmanschap staat voor een duurzame, basale menselijke drijfveer, het verlangen om goed werk uit te voeren omwille van het werk zelf (…).Vakmanschap is (…) gericht op objectieve maatstaven, op het ding op zichzelf.Maar vaak hinderen sociale en economische omstandigheden de discipline en toewijding van de vakman.’ - Richard Sennett ‘De ambachtsman’Dit hoofdstuk heeft als doel om de belangrijkste begrippen, onderscheidingen en ideeën die ten grondslag liggen aan het vakmanschap van de professional in hun onderlinge samenhang te introduceren.
DOCUMENT
A Europe-wide revival of the idea of bildung as a goal for education has been gaining momentum for a couple of decades. The main idea is that bildung enables teachers, researchers and policy makers “… to explore the ways in which education might be about something more than simply the transmission of our facts and values to the next generation,” to use a quote by Gert Biesta, the Dutch professor of educational theory and pedagogy at the University of Edinburgh. Others often narrow bildung down to a process of becoming a whole person or cultivating one’s self towards civic excellence. Those ideas come from an older tradition with bildung thinkers such as the 19th century Prussian minister of education, Wilhelm von Humboldt, who promoted bildung as a key objective of public education.
DOCUMENT
Centraal in het werk van het lectoraat ‘Leerkracht in Samenwerken’ staat de leerkracht, die samen met ouders, professionals en de leerling werkt aan de ontwikkelingskansen van leerlingen. Taal is bij dat samenwerken tussen leerkrachten, ouders, professionals en leerlingen een cruciaal instrument en is een kernwaarde voor identiteit. Taal is de sleutel voor een succesvolle school- of levensloopbaan. Aandacht voor taal in het samenwerken is dus cruciaal. In de praktijk krijgen de meer technische aspecten van taal, zoals taal en spellingproblemen, voldoende tijd en ruimte. De taalaspecten die binnen samenwerken van belang zijn, komen minder aan bod. In dit artikel presenteren wij een voorzichtige analyse van helpende en belemmerende factoren in een klein maar belangrijk onderdeel van samenwerken, namelijk de talige interactie. Daarbij tonen we aan dat die talige interactie op zich al een complexe activiteit is. Wij gebruiken daarbij met name het bekende communicatiemodel (zender-boodschap-ontvanger) als uitgangspunt om te onderbouwen hoe leerkrachten in het samenwerken gebruik maken van taal. Na een theoretische inleiding analyseren we binnen het lectoraat verzamelde data en beargumenteren we ons pleidooi.
LINK
Het is geen toeval dat de Repair Cafés populair zijn en dat YouTube video’s met tips voor het repareren van spullen vaak worden bekeken. Repareren scheelt je natuurlijk in je portemonnee, het geeft voldoening en trots, zo laten bijvoorbeeld de vrolijke video’s van Rob Hoevenaars zien. Daar zit ook een interessante filosofische kant aan. Het lijkt wel of we steeds meer ‘in ons hoofd leven’, opgeslokt door het online bestaan. De nauwgezette en liefdevolle aandacht voor een tastbaar ‘ding’, bijvoorbeeld tijdens het repareren, of zelfs alleen maar het oppoetsen, kan ons daar weer uit halen. Richard Sennett beschrijft dat prachtig in zijn boek ‘The Craftsman’, hoewel hij het veel breder trekt richting de voldoening en trots die mensen uit ambachtelijk werk halen.
DOCUMENT