De Nederlandse maatschappij staat voor een belangrijke uitdaging. In 2030 moet de CO2-uitstoot met minimaal 49% zijn teruggedrongen en de Nederlandse industrie dient veel meer circulair te werken dan nu het geval is. In 2050 is de industrie circulair en stoot vrijwel geen broeikasgas meer uit. Een hele opgave als je bedenkt dat Nederland volgens de Nieuwe Economie Index nu nog op een score zit van 12.1% wat betreft circulariteit (Van ‘t Klooster et al., 2020). Voor de topsector Logistiek betekent dit dat er kennis en nieuwe concepten ontwikkeld moeten worden om duurzame logistieke oplossingen te realiseren.
LINK
BECOME richt zicht op de overgang naar een circulaire economie door de link tussen onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken. Het doel is om studenten en werknemers (van nu en in de toekomst) op te leiden, om oplossingen en bedrijfsmodellen voor deze circulaire economie te ontwikkelen.
In het interdisciplinaire CIRC-PEB project wordt het Product Architecture Mapping (PAM) instrument − een Lean methode die een systematische ontwikkeling van de productarchitectuur ondersteunt − in nauwe samenwerking met drie MKB (maak)bedrijven en één grootbedrijf verder ontwikkeld en toegepast in de richting van duurzaamheid en circulariteit. Hierbij is ook aandacht voor nieuwe product-dienst combinaties. Tevens richt CIRC-PEB zich op een sterkere koppeling van PAM, wat zich vooral richt op de ‘waarde-propositie’ van een bedrijf, met de andere bedrijfsmodel componenten: ‘waarde creatie’, ‘waarde netwerk’, en ‘waarde toe-eigening’ of verdienmodel. Deze koppeling is van belang omdat PAM keuzes direct invloed hebben op de mogelijkheden en onmogelijkheden voor andere bedrijfsmodel componenten. Het resultaat is een meer holistisch en toekomstbestending analyse-instrument voor circulaire bedrijfsmodellen wat past bij het toenemende belang van duurzaamheid in de maakindustrie. Na een eerste toepassing van het vernieuwde instrument in de consortiumbedrijven worden inzichten verder verspreid onder andere MKB maakbedrijven en studenten.
Nederland wil in 2050 een circulaire economie zijn. Een economie zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen. Het zuiniger en slimmer omgaan met grondstoffen is ook voor de textielbranche van belang. De meest gebruikte en bekende hernieuwbare plantaardige grondstof voor de textielindustrie is katoen. De huidige niet-circulaire productie en toepassingen van katoen hebben vergaande negatieve impact op mens en milieu. De gebruikersduur van kleding wordt steeds korter en afgedankte kleding wordt laagwaardig verwerkt om uiteindelijk alsnog te worden verbrand. Zowel het economische als duurzame verbeterpotentieel voor circulair textiel is dan ook enorm. De kwaliteit van katoen vermindert met iedere (mechanische) recyclingstap omdat de vezellengte steeds korter wordt. De uitdaging is om meermaals te recycling waarbij in iedere recyclestap waarde wordt behouden en gecreëerd. Als uiteindelijke stap wordt nagestreefd de grondstof veilig terug te laten keren naar de biosfeer als voedingsmiddel waarna een nieuwe cascade kan beginnen: een kringloop in de vorm van regeneratieve cascades. Om dit te realiseren moet de hele keten samenwerken in een transparant systeem waarbij stakeholders meervoudige waarde in balans ontwikkelen, zodat geen partij in de keten wordt benadeeld. Organisaties worstelen met deze veranderende rollen en zoeken nieuwe bedrijfsmodellen, waarin herstel en volhoudbaarheid boven oneindige groei en uitputting staan. In dit project werken Nederlandse bedrijven (met name MKB) uit de gehele textielketen samen met Indiase bedrijven om de werking van een katoencascade -een regeneratief, circulair systeem van katoenzaad tot worteldoek- te onderzoeken en op te tekenen. Een interdisciplinaire benadering is hierbij cruciaal. De nadruk ligt zowel op onderzoek naar de technische haalbaarheid van de katoenvezel als op de ontwikkeling van collaboratieve bedrijfsmodellen. De geformuleerde onderzoeksvraag luidt: Welke collaboratieve bedrijfsmodellen ontstaan tijdens het ontwerponderzoek die geschikt zijn voor meervoudige waardecreatie in een katoencascade en hoe kunnen die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van regeneratieve cascadeprincipes?