In het evaluatieverslag wordt een beeld geschetst van de resultaten na een jaar opleiding Begeleider Leer- en Onderzoekslijn (BLO) bij Fontys OSO. Ten behoeve van de evaluatie van het eerste jaar van deze opleiding zijn de ervaringen en ontwikkelingen van de deelnemers aan deze opleiding, docenten bij Fontys OSO (of een ander instituut van Fontys), in kaart gebracht door reflectiemateriaal te bestuderen, vragenlijsten af te nemen en door middel van een dialoogbijeenkomst. Door middel van een kwalitatieve (thematische) analyse is getracht antwoord te krijgen op de leidende vraag: Op welke wijze draagt de BLO bij aan normatieve professionalisering? Geconcludeerd wordt dat de deelnemers na aanvankelijk enige onduidelijkheid over de kaders van de opleiding, een sterke ontwikkeling hebben doorgemaakt als het gaat om reflectie op hun eigen handelen als begeleider van studenten. Ze hebben niet alleen meer kennis over reflectiemodellen, maar hier ook daadwerkelijk zelf mee geoefend. Zelf onderzoek doen zal in het tweede jaar aan bod komen, dus dat is nog niet in de evaluatie meegenomen. Wel blijkt de 2-jarige opleiding zeer intensief, waardoor de groep deelnemers 'uitdunt'. Daarbij blijken de gehanteerde reflectiemodellen de maatschappelijke, normatieve en politieke context van het werk niet altijd nadrukkelijk aandacht te geven. Ook komt de vraag op of leren en onderzoek niet vanaf het begin nauwer op elkaar betrokken dienen te zijn, conform de uitgangspunten van de nieuwe Master SEN. In het verlengde van deze conclusies eindigt het verslag met enkele aanbevelingen voor een opleiding 'nieuwe stijl'.
In je hand, tegen je dij, op je borst, in je handtas. De smartphone is onderdeel geworden van wie je bent. Kan dat apparaat dan toch genot kanaliseren? Een fonofilia in twaalf scènes.
In november 2017 stelde het lectoraat Image in Context van Academie Minerva te Groningen in zijn jaarlijkse tentoonstelling en symposium onder de noemer Artistic Research in the North de wijze van publiekelijk maken van onderzoek centraal. Als tentoonstellen een geëigende vorm is voor het presenteren van kunst, is het dan ook een geschikt format voor het presenteren van artistiek onderzoek? Beide zijn tenslotte deels discursieve en deels beeldende en ruimtelijke praktijken. Drie onderzoekers (twee kunstlectoren en een hoogleraar) werden uitgenodigd hierover een reflectie te bieden. Sara Strandvad (RUG) ziet in de tentoonstelling vooral een mogelijkheid om het beeldende van het artistieke onderzoek naar de voorgrond te halen. Peter Sonderen (ArtEZ) brengt de noodzaak van het present zijn van het onderzoekproces als overdrachtsvorm onder de aandacht. Ruth Benschop (Hogeschool Zuyd) vraagt zich af hoe een tentoonstelling van artistiek onderzoek een andere toeschouwer kan produceren dan een tentoonstelling van kunst. De reflecties maken duidelijk dat de transformatie van kunst-tentoonstelling naar kunstonderzoek-tentoonstelling ingewikkeld is. Curator Anke Coumans licht in een inleiding het opzet toe.
LINK
Leren door te maken; hoe werkt dat in de praktijk op een middelbare school? Promotieonderzoeker Imka Buurke onderzoekt het vormgeven van een Educational Laboratory (E-lab) waarin belichaming en materialiteit een rol spelen tijdens het leren door leerlingen. Dit promotieonderzoek is onderdeel van het onderzoeksprogramma Curious Hands: Moving Making to the Core of Education, dat gefinancierd wordt door NWO.Van oudsher is het Nederlandse onderwijs gebaseerd op het idee dat kennis, cognitie en leren, abstracte processen zijn in het individuele brein en gescheiden zijn van het lichaam, van de materie en van het sociale. Op dit moment neemt de erkenning van het belang van materialiteit en belichaming in het onderwijs toe. Daarbij spelen er sinds 2014 landelijke ontwikkelingen in de richting van beter techniekonderwijs, maakonderwijs en digitale geletterdheid in het onderwijscurriculum van het voortgezet onderwijs.Dit onderzoek laat zien hoe de kunst en artistieke leerprocessen kunnen fungeren als een inspiratie voor onderwijsvormen waarin het belang van materialiteit en belichaming wordt hersteld. Het richt zich op het vormgeven van onderwijs in Educational Laboratories (afgekort E-labs) waarin belichaming en materialiteit een rol spelen tijdens het leren door te maken.Titel: Curious Hands in het Educational laboratory Dit onderzoek is een onderdeel van het onderzoeksprogramma Curious Hands: Moving Making to the Core of Education. Een onderzoek naar het vormgeven van een Educational Laboratory waarin belichaming en materialiteit een rol spelen tijdens het leren door te maken. Traditioneel is het westerse onderwijs (inclusief Nederlands onderwijs) gebaseerd op het idee dat kennis, cognitie en leren, abstracte processen zijn in het individuele brein en gescheiden zijn van het lichaam, van de materie en van het sociale. Dit idee is echter de afgelopen eeuwen zwaar besproken, en op dit moment neemt de erkenning van het belang van materialiteit en belichaming in het onderwijs toe (Newen, De Bruin & Galagher 2018.) Dit onderzoek draagt bij aan deze ontwikkeling door te laten zien hoe de kunst en artistieke leerprocessen kunnen fungeren als een inspiratie voor vormen van onderwijs waarin het belang van materialiteit en belichaming in het onderwijs wordt hersteld. Een bijdrage aan de hoognodige herwaardering van belichaamde impliciete kennis (tacit knowlege) zoals bijvoorbeeld te vinden is in vele ambachten en technische beroepen. Dit onderzoek richt zich op het vormgeven van onderwijs in Educational Laboratories (afgekort E-labs) waarin belichaming en materialiteit een rol spelen tijdens het leren door te maken. Het onderzoek sluit aan op landelijke ontwikkelingen die zich sinds 2014 in het Nederlandse onderwijs afspelen. Een ontwikkeling in de richting van beter techniekonderwijs, maakonderwijs en digitale geletterdheid in het onderwijscurriculum van het primair en voortgezet onderwijs.
Taal is een modaliteit van het lichaam. Kinderen leren met hun lijf wanneer zij door spel de wereld ontdekken. Kinderen verwerven taal om deze ervaringen te verwoorden en zodoende grip op de wereld en de mensen om hen heen te krijgen. Professionals die met jonge kinderen werken (h)erkennen dit belichaamde leren, de ‘embodiedness’ van taal, maar hebben te weinig zicht op dit proces om daar in hun taalonderwijs op aan te kunnen sluiten. De vraagstelling voor dit onderzoek komt vanuit onderbouwleerkrachten uit hartje Rotterdam die deze verstedelijkte cultuur als een verarmde pedagogische omgeving benoemen. Zij leggen daarbij een verband met taalachterstanden. De taalstimuleringsprogramma’s waarmee zij werken om die taalachterstanden tegen te gaan zijn ontwikkeld met een sterke focus op cognitieve opbrengsten waarin de verwevenheid van taal(verwerven)–lijfelijkheid–kennis(verwerven) uit beeld is geraakt. Hierdoor is een kennisniche ontstaan. Met dit onderzoek willen we hierop inspelen. Enerzijds wil het de relatie lijfelijkheid-taal-kennis inzichtelijk maken. Anderzijds gaat het erom dat de functie van het lijf in taalverwerving zichtbaar wordt in het handelen van professionals. Meer specifiek gaat het om de vraag hoe fysiek, sensorisch en manipulatief spel leidt tot betekenisstructuren voor het conceptualiseren van de dynamische en relationele aspecten van taal, met als doel de inzichten die dit oplevert te gebruiken voor het innoveren van het vroegschoolse taalonderwijs. Met de professionals willen we, door precieze observaties, de relatie tussen spelgedrag, taalgedrag en speelomgeving in kaart brengen. Vervolgens willen we in ‘communities of practice’ taalonderwijs ontwerpen dat aansluit bij het belichaamde leren van jonge kinderen. Vanuit deze onderzoeksmethodiek ontstaan nieuwe praktijken die van binnenuit het taalonderwijs vernieuwen. Een deel van de participerende scholen in dit onderzoek heeft een vergelijkbare stedelijke context. Omdat de vraag breder wordt gevoeld, doen ook scholen in andere contexten mee. Dat biedt mogelijkheden voor vergelijking van die contexten.