Tot 2005 werken hbo-studenten nauwelijks voorbereid op weerbarstige cliëntgroepen; in 2007 startten vier hogescholen met het studieprogramma ‘Werken in gedwongen kader’; nu ligt er een kans om de competenties van de forensisch sociale professionals te verankeren in het major programma. Zo rust je hen goed toe voor hun vak.
DOCUMENT
De keuze voor sociaal werk biedt jonge Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse vrouwen de mogelijkheid te studeren en zich te emanciperen, maar stelt hen tevens voor dilemma's. De eigen gemeenschap en de samenleving als geheel hebben hooggespannen verwachtingen van hen. Zelf willen ze vasthouden aan hun geloof en persoonlijke waarden en tegelijkertijd een goede, neutrale professional zijn.
MULTIFILE
In deze rapportage presenteren we de eerste bevindingen uit ons verkennende onderzoek naar de ontwikkeling en implementatie van blended ondersteuning. Het betreft een verkenning van wat sociaal professionals zien als blended ondersteuning; van wat zij zien als de meerwaarde ervan voor het beantwoorden van de hulpvraag van de cliënt; en van wat sociaal professionals nodig hebben om blended ondersteuning te kunnen bieden.
MULTIFILE
Onderzoek naar de vraag wat verschillende groepen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking die in de buurt of wijk wonen nodig hebben, om een informeel sociaal netwerk op te bouwen of uit te breiden in hun buurt of wijk, dat er aan bijdraagt dat ze naar vermogen kunnen deelnemen aan de samenleving
DOCUMENT
Hoe bouwen we aan een samenleving waarin iedereen kan meedoen, tot zijn recht komt en zich veilig voelt? Hier doen de lectoraten praktijkgericht onderzoek van het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht onderzoek naar, met en voor (aankomend) sociale professionals in het brede sociaal domein. Onze missie is om samen met partners uit praktijk, onderwijs en beleid bij te dragen aan ‘beter samen leven’ en het verkleinen van sociale ongelijkheid. Dit doen wij door praktijkgericht onderzoek, ontwikkeling en agendering van actuele maatschappelijke en sociale vraagstukken op het vlak van participatie, welzijn, zorg en ondersteuning, jeugdhulp, werk en inkomen, schuldenproblematiek, dak- en thuisloosheid, toegang tot recht, reclassering, sociale veiligheid, en deelname aan onderwijs, sport en cultuur.
DOCUMENT
Schuldhulpverlening: Knelpunten en dilemma’s van coördinatoren die vrijwilligers aansturenDe afgelopen jaren is het aantal huishoudens in Nederland met schulden toegenomen. Ook de hoogte van de gemiddelde schuld nam toe. Gemeenten hebben te maken met een groeiende schuldenproblematiek in omvang, maar ook in complexiteit. Sinds 2012 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de regievoering op schuldhulpverlening. Ook op het gebied van zorg en welzijn zijn de afgelopen jaren veranderingen opgetreden in gemeentelijk beleid. Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een integraal aanbod aan ondersteuning en zorg, waarbij de nadruk ligt op participatie en eigen verantwoordelijkheid. In de zorg, welzijn en schuldhulpverlening wordt meer ingezet op het betrekken van vrijwilligers. Van lokale organisaties die vrijwilligers inzetten en van de coördinatoren die deze vrijwilligers aansturen en begeleiden, wordt meer gevraagd op het gebied van werving en inzet van vrijwilligers op verschillende terreinen en voor verschillende doelgroepen.Thuisadministratieprojecten bieden ondersteuning door vrijwilligers aan mensen met administratieve en/of financiële problemen, met als doel toe te werken naar financiële zelfredzaamheid en/of het voorkomen van (grotere) financiële problemen. In dit artikel staat de onderzoeksvraag centraal: “Welke knelpunten en dilemma’s ervaren coördinatoren van Thuisadministratieprojecten, en in hoeverre komen die voort uit het huidige gemeentelijke beleid op het terrein van zorg, welzijn en integrale schuldhulpverlening?” Doel van het onderzoek was door inzicht te verkrijgen in problemen die coördinatoren ervaren en het leggen van de relatie met gemeentelijk beleid, aanbevelingen te kunnen doen om de dienstverlening, afstemming en samenwerking tussen gemeenten, beroepskrachten en vrijwilligers van lokale organisaties te verbeteren. De belangrijkste conclusie is dat coördinatoren naar afbakening van de grenzen van de ondersteuning zoeken: wat kan wel en niet worden gedaan door vrijwilligers en voor welke cliëntgroepen. In samenwerking en afstemming met de gemeente en beroepskrachten van andere organisaties moeten coördinatoren hierover afspraken maken.
DOCUMENT
Sociaal werk staat sinds enige tijd in het brandpunt van de grote omwentelingen in de verzorgingsstaat die voor een ‘kanteling’ naar een ‘participatiesamenleving’ zouden moeten zorgen. Naast de Wmo en de daarmee verbonden praktijkvernieuwingen zoals die als ‘bakens’ in Welzijn Nieuwe Stijl zijn benoemd, gaat het om de zogenoemde transities op het domein van arbeid en inkomen (Participatiewet), het domein van de jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg, passend onderwijs), de zorg voor kwetsbaren (ouderen die niet meer zelfstandig zijn, licht verstandelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten, mensen met een beperking − oftewel zij die voorheen op ondersteuning en begeleiding via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) konden rekenen). Om deze grote verschuivingen soepel te laten verlopen speelt het sociaal beleid een cruciale rol. Het staat voor de uitdaging om vroegtijdig problemen op een breed terrein (armoede, schulden, opvoeding, sociaal isolement, werkloosheid) af te vangen, kwetsbare burgers ‘in hun kracht’ te zetten én op te vangen waar nodig en de veerkracht van de samenleving te versterken.
DOCUMENT
De ouderenzorg in Nederland maakt al enkele jaren een ingrijpende transitie door als gevolg van de vergrijzing en de financiële crisis (SER, 2008; Helderman e.a. 2013; Van Dalen e.a. 2010; Sociaal Cultureel Planbureau, 2013). Er is door zorgorganisaties hard gewerkt aan vernieuwing en verande¬ring. De veranderaanpak van zorgorganisaties verschillen echter sterk van elkaar, met als uitersten van bovenaf gestuurd volgens vastomlijnde plannen, tot van onderop laten ontstaan. Over het vraagstuk welke aanpak nu het meest succesvol is, wordt een levendige discussie gevoerd in de literatuur over organisatieverandering (o.a. Beer & Nohria, 2000; Boonstra, 2010; Kolind & BØtter, 2014). Het is de vraag of een organisatie überhaupt in staat is om zichzelf te veranderen in de gewenste richting. Daar¬naast hebben de meeste zorgorganisaties doorgaans in meer of mindere mate eigenschappen van een bureaucratisch systeem. Kan een bureaucratische organisatie transformeren tot een cliëntgerichte or¬ganisatie? Alles in een bureaucratisch systeem is er juist op gericht om dit systeem in stand te houden. Fruytier (1994) duidt dit ook wel als de paradox van de Baron van Münchhausen (Fruytier, 1994). Het Experiment sociale innovatie, ontwikkeld door BrabantZorg, brancheorganisatie ActiZ en de HU1 was één van de veranderinitiatieven dat als doel had om het bureaucratische systeem te doorbreken en meer regelruimte te creëren voor medewerkers. Bij de veranderaanpak was bewust gekozen voor een bottom-up aanpak. BrabantZorg heeft na het experiment samen met de HU de aanpak doorontwik¬keld en opgeschaald. Heeft deze veranderaanpak gewerkt, en belangrijker nog, ook beklijfd? Met an¬dere woorden, is de Baron in staat geweest om na enige hulp op eigen kracht aan de kant te komen, en ook om de vaste grond onder zijn voeten te houden?
DOCUMENT
In dit systematische literatuuronderzoek is kennis uit empirisch onderzoek in kaart gebracht over de werkzaamheid van werkwijzen voor reclasseringstoezicht. Werkzaamheid is daarbij gedefinieerd als: bijdragen aan recidivevermindering, beter functioneren van cliënten op verschillende gebieden of voorkomen van overtreding van voorwaarden en uitval. Op grond van een systematische verkenning van de (inter)nationale literatuur zijn 141 artikelen en rapporten geselecteerd en geanalyseerd. Van de volgende werkwijzen is voldoende empirische onderbouwing om te stellen dat deze werkzaam zijn in reclasseringstoezicht: • Hybride werken: combinatie van monitoring en begeleiding. • Inzetten van de zogenoemde RNR-principes als basis voor reclasseringstoezicht: ➢ Intensiviteit van de aanpak sluit aan bij het recidiverisico; ➢ Focus op dynamische criminogene factoren; ➢ Een cognitief-gedragsmatige aanpak, die is afgestemd op de krachten, motivatie, mogelijkheden, beperkingen en situatie van de cliënt. • Continuïteit in de relatie tussen reclasseringswerker en cliënt. • Een goede relatie / werkalliantie tussen reclasseringswerker en cliënt. • Prosociaal modelleren: voorbeeldgedrag laten zien, positief waarderen van prosociale uitingen en gedragingen door de cliënt, en afkeuren van procriminele uitingen en gedragingen. • Inzetten van cognitief gedragsmatige technieken. • Cliënten ondersteunen bij het versterken van hun vermogen om problemen op te lossen. • Ondersteunen bij het aangaan en onderhouden van prosociale bindingen en het doorbreken van sociale contacten die delictgedrag bevorderen.
DOCUMENT
Op 8 november hield prof.dr. Hans van Ewijk zijn oratie Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd*. Dit artikel is hierop gebaseerd. De oorsprong van het maatschappelijk werk ligt vooral in het bestrijden van armoede, ongeletterdheid en onbeschaafdheid. De inzet was mensen te sterken in het verbeteren van hun maatschappelijke positie. Door de jaren heen hield het zich bezig met een hele reeks van achterstandsgroepen; arbeiders, vrouwen, werklozen, mensen met een handicap of stoornis, nieuwkomers en oudkomers. In de jaren tachtig wilde het maatschappelijk werk erkend worden als een beroep in de geestelijke gezondheidszorg. Hierbij lag het accent op behandelen en therapie. Van een armoede gerichte professie ging het naar een stoornis gerichte professie. In de praktijk wilde het vooral mensen die de complexiteit van het leven (tijdelijk) niet aankonden, zo helpen dat ze met minimale professionele ondersteuning weer wat beter in staat zouden zijn zichzelf en hun omgeving ter hand te nemen.
DOCUMENT