Een groeiend aantal HBO-opleidingen in Nederland heeft programmatisch toetsen (PT) geïmplementeerd als een nieuwe benadering van toetsen. Torre et al. (2020) en Baartman et al. (2022) nemen ontwerpgerichte perspectieven in wanneer ze beschrijven hoe de implementatie van programmatisch toetsen zich in de praktijk manifesteert. Onderzoek naar het ontwerpen van leeromgevingen laat zien welke verschillende ontwerpkeuzes gemaakt kunnen worden (Bouw et al., 2021). De theoretische principes die als basis kunnen dienen voor het ontwerp van programmatisch beoordelen zijn beschreven (Heeneman et al., 2021). Opleidingen maken op basis van deze principes verschillende specifieke ontwerpkeuzes maken, passend bij hun eigen context. Dit ontwerpperspectief op programmatisch toetsen wordt echter vaak niet geëxpliciteerd. Hierdoor is er beperkt inzicht in welke ontwerpkeuzes zijn gemaakt bij het implementeren van programmatisch toetsen (Torre et al., 2020).
Een groeiend aantal hbo-opleidingen in Nederland heeft programmatisch toetsen geïmplementeerd als een nieuwe benadering van toetsen. De theoretische principes die als basis kunnen dienen voor het ontwerp van programmatisch beoordelen zijn beschreven in de literatuur. Opleidingen maken op basis van de principes verschillende specifieke ontwerpkeuzes, passend bij hun eigen context. In deze inspiratiesessie werd op basis van een NRO-overzichtsstudie inzicht gegeven in welke ontwerpkeuzes hbo-opleidingen maken bij het implementeren van programmatisch toetsen en welke overwegingen en ervaringen ze daarbij hebben gehad.
In dit onderzoek staat de vraag ‘Op welke wijze dragen door leraren geïnitieerde innovaties bij aan hun professionalisering?’ centraal. Daarvoor zijn drie deelvragen beantwoord: Wat heeft de leraar geleerd? Hoe heeft de leraar geleerd? Welke factoren zijn van invloed op het leren en wat is deze invloed?Om antwoord te vinden op deze vragen zijn 32 leraren uit het primair onderwijs (po), het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) twee keer geïnterviewd binnen een tijdsbestek van een half jaar. Deze leraren initieerden zelf een onderwijsinnovatie. Een deel van deze leraren maakte gebruik van een ondersteuningsprogramma (het LOF), een deel niet. Op basis van de interviews ontstaat inzicht in de wijze waarop een door leraren zelf geïnitieerde onderwijsinnovatie binnen of buiten de eigen onderwijsinstelling bijdraagt aan de professionalisering van die leraren.De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat leraren zich vooral ontwikkelen op onderwerpen die te maken hebben met het organiseren van een innovatieproces en minder met de inhoud van de innovatie zelf. Door een innovatieproces te initiëren en vorm te geven lopen ze tegen vraagstukken aan van innovatie- en implementatieprocessen en begeven ze zich buiten hun comfortzone. Dat biedt krachtige impulsen voor het leren op het gebied van deze thema’s. Tegelijkertijd blijkt uit de interviews dat leraren het lastig vinden om hun leeropbrengsten expliciet te benoemen. Die blijven vaak impliciet.De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat het initiëren en implementeren van onderwijsinnovaties specifieke vaardigheden vraagt die niet standaard tot het repertoire van leraren behoren. Ondersteuning van leraren bij het opzetten en organiseren van innovaties is daarom van belang. Die ondersteuning kan ook een rol spelen in het expliciteren van leeropbrengsten, zodat die ook binnen de school onder collega’s gedeeld kunnen worden. Daarmee ontstaat er geleidelijk een gedeelde kennisbasis rond het organiseren en implementeren van innovaties, waar meer leraren in een school uit kunnen putten en die bijdraagt aan een sterker gedeeld eigenaarschap van leraren bij onderwijsinnovaties.
In de ontwikkeling van voedingsmiddelen draait alles om smaak. Eten moeten vooral lekker zijn, toch? Om smaak en andere producteigenschappen in kaart te brengen wordt sensorisch onderzoek (SO) uitgevoerd. In de praktijk gebeurt dit vaak onder suboptimale omstandigheden vanwege bijvoorbeeld onvoldoende beschikbaarheid van panelleden en een gebrek aan tijd. Belangrijke beslissingen worden vervolgens gebaseerd op onbetrouwbare, invalide resultaten. Er is daarom een behoefte naar snelle, betrouwbare en valide methodieken. Daarbij geldt dat voedselkeuze een complex proces dat verder gaat dat het analytisch beoordelen van producteigenschappen. Zo kan de context van consumptie van invloed zijn op de perceptie van smaak. In het sensorisch onderzoeksveld is hier steeds meer aandacht voor. Hiermee beweegt SO zich richting consumentenonderzoek (CO). De overlap en wederzijdse beïnvloeding van elementen uit SO en CO zijn relevant tijdens verschillende fases van het productontwikkelingsproces. In dit postdoconderzoek zal Vera van Stokkom een snelle en flexibele onderzoeksmethode ontwikkelen en valideren. Elementen van SO en CO zullen geïntegreerd worden in een methodiek onder de werktitel Rapid Sensory & Consumer Modules Tool (RSCM-tool). De methodiek zal worden gericht op de productcategorie groenten. Groenten passen bij uitstek in een gezond en duurzaam voedingspatroon. Ook zal worden onderzocht of de RSCM-tool kan worden ingezet bij ouderen, omdat bij ouderen achteruitgang in sensorische perceptie plaatsvindt. Met dit postdoconderzoek wordt kennis en ervaring opgedaan over de toepassing van een nieuwe sensorische onderzoeksmethodiek (RSCM) die uiterst relevant is voor onderzoek met, en onderwijs op het gebied van voeding. Dit postdoconderzoek valt onder het Research and Innovation Centre Agri, Food & Life Sciences van Hogeschool Inholland. Naast een verbreding en verdieping op de onderzoekslijn Gezondheid in de Metropool en het domeinoverstijgende onderzoeksprogramma Food for Happy Ageing, zal dit onderzoek bijdragen aan duurzame curriculuminnovatie binnen de opleiding Food Commerce and Technology en de profilering van Hogeschool Inholland als kennispartner.
In line with the ‘Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020-2030 (NMBP)’ the consortium intends with this research proposal to contribute to a prosperous society with a resilient population and healthy natural environment. The Caribbean Netherlands are dealing with a situation where imported vegetables and fruits are mostly imported and hardly affordable. This leads to consuming unhealthy food and high obesities rates as a consequence. A lack of good agricultural practices with regard to water-smart and nature inclusive agriculture, as well as limited coping capacities to deal with hazards and climate change, results in very limited local production and interest. Initiatives that focused only on agrotechnological solutions for food resilient futures turned out to be ineffective due to a lack of local ownership, which jeopardizes sustainability. Moreover, the ‘green’ and ‘blue’ domains are not seen as attractive career perspectives among youth, hampering a bright future for those domains. The aim of this research is to contribute to water-smart and nature inclusive food resilience embedded in a local participatory perspective in the Caribbean Netherlands. To address the above challenges, a living lab approach is adopted, where youth will be trained as (co)-facilitators (WP1) who will contribute to a participatory envisioning process and an articulation of food resilient futures (WP2). Finally, based on the envisioning process local stakeholders will select and implement experiments for food resilient futures followed by dissemination of results among key stakeholders as well as children and youth at the BES islands (WP3). This project strategy will lead to a network of a living lab where professionals and youth work together on food resilient futures. Training manuals and the results of experiments with regard to water and food system alternatives will be used actively to encourage youth to be involved in sustainable agriculture and consumption.