Cliënten, hun naasten en voedingsprofessionals (diëtisten en voedingskundigen) worden geconfronteerd met technologieën gericht op het verbeteren of behouden van gezondheid en/of kwaliteit van leven. Technologieën worden tevens ingezet om de efficiëntie en/of kosteneffectiviteit van zorg te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn beeldschermzorg en ziekte specifieke apps voor de smartphone. De perspectieven van alle betrokkenen in een praktijksituatie in de gezondheidszorg bepalen hoe technologieën gebruikt worden. In dit hoofdstuk worden verschillende perspectieven op technologie, gezondheid en zorg bediscussieerd en worden dilemma’s beschreven die hieruit kunnen ontstaan. Theorie en praktijk tonen het belang van bewust nadenken over de eigen, persoonlijke perspectieven op technologie, gezondheid, voeding en zorg en over perspectieven van anderen. Conclusie: diëtisten en voedingskundigen hebben de verantwoordelijkheid om sensitiviteit te ontwikkelen voor potentiële dilemma’s bij het gebruik van technologieën om daar in de praktijk zorgvuldig mee om te gaan.
Kwaliteit van samenleven in een stedelijke omgeving is een uitdagend onderwerp. In deze notitie is de context geschetst en zijn de eerste aanbevelingen gegeven op welke wijze de HU dit thema optimaal kan ontrafelen om het in te zetten ter versterking van (de kennisinstelling in) haar omgeving. Steden ontwikkelen zich sterk en snel, daaruit ontstaan allerlei kansen en bedreigingen. Tegelijkertijd is in steden ook de veranderkracht het grootst. Op verschillende manieren kan tegen deze ontwikkeling aangekeken worden. Het perspectief waarmee naar de stad gekeken wordt, leidt tevens tot een categorisering van de meest actuele thematieken en geeft een prioritering aan relevante vraagstukken. Hogeschool Utrecht staat midden in de samenleving en haar onderwijs en onderzoek draagt direct bij aan de kwaliteit van samenleven in de stedelijke omgeving. De specifieke unieke kenmerken van de stad Utrecht zijn daarbij van belang, waarbij Utrecht als proeftuin voor innovaties op het gebied van kwaliteit van samenleven in de stedelijke omgeving beschouwd wordt. Een inventarisatie van de verschillende perspectieven hoe een stad ‘beschouwd’ kan worden, leidt tot de driedeling: a. gezonde duurzame stad; b. sociale, zorgzame en rechtvaardige stad; en c. economisch sterke, creatieve en culturele stad. Lectoren opereren binnen deze driedeling, of begeven zich juist op de cross-overs tussen deze manieren om naar de stad te kijken. Een systeembenadering, waarbij kwaliteit van samenleven in de stad het overkoepelende thema is, is hierbij krachtig in het besef dat de stad leert, zich ontwikkelt en feitelijk ook als proces beschouwd kan worden.
Demand Driven Care plays a key role in the modernization of the Dutch health care system. This modernization is needed because a) clients needs for care increases quantitatively as well as in diversity, b) the financial means for collective services are inadequate, c) the accessibility of health care will depend on clients own responsibility, and d) shortage of professional care givers is foreseen. In the Netherlands, the need for professional care givers increases with an average of 2% every year. Demand Driven Care is an instrument for liberalization of public activities. The Faculty Chair Demand Driven Care focuses on those activities that will contribute to sufficient care supply. Within the program of the chair, activities are executed under the theme of Integrated Care, Substitution, Patient Centred Care, and Home Care Technology with an emphasis on gerontechnology. The Faculty Chair wants to contribute to a better integration and coherence in care. So that clients live and function independently as long as possible and are able to enhance their self management. In addition, health care professionals should be aware of demand driven processes and should have a demand driven attitude towards clients.
Het is essentieel dat cliënten na een opname in een ziekenhuis of revalidatiecentrum blijven werken aan een actieve leefstijl die bijdraagt aan preventie, participatie en kwaliteit van leven. Hoewel gezondheid en gedrag primair de verantwoordelijkheid is van mensen zelf, is niet iedereen in staat na thuiskomst het geleerde zelfstandig voort te zetten. Na een opname wordt de transitie naar de thuissituatie door patiënten als moeilijk ervaren, soms met achteruitgang en heropnames als gevolg. Zorgprofessionals herkennen dit ook en willen de transitie naar huis beter vormgeven. De centrale vraag die Hogeschool Leiden (Lectoraat Eigen Regie bij Fysiotherapie en Beweegzorg), Haagse Hogeschool (Lectoraat Revalidatie en Technologie), Hanze Hogeschool (Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health & Nursing Care), zorginstellingen Basalt (revalidatiecentrum) en Nij Smellinghe (ziekenhuis) en fysiotherapiepraktijken Medifit en Havenfysio (MKB-bedrijf) willen beantwoorden is: WAT is, gezien vanuit het perspectief van de ervaringsdeskundige cliënt, bepalend voor het fysiek actief blijven en integreren van duurzaam beweeggedrag in de eigen thuissituatie tot 1 jaar na transitie vanuit de intramurale zorg. Vanuit positieve gezondheid wordt breed onderzocht hoe mensen de fysieke, sociale en emotionele uitdagingen in relatie tot fysieke activiteit hebben benaderd en ervaren in hun thuissituatie na intramurale zorgopname. Cliënten wordt gevraagd naar hun meest waardevolle en frustrerende ervaringen en activiteiten met betrekking tot fysiek actief blijven in de eerste 3 tot 12 maanden na thuiskomst. Door het gebruik van storytelling worden de ervaringsdeskundigheid en dieperliggende motivaties van cliënten centraal gesteld binnen hun persoonlijke thuissituatie. We brengen vervolgens beïnvloedbare factoren van fysieke activiteit in de thuissituatie van mensen in kaart vanuit de perspectieven positieve gezondheid, eigen regie en gedrag. Op basis van de bevindingen wordt in co-creatie een innovatieve interventie agenda opgeleverd over hoe de betrokken partners fysieke activiteit in de thuissituatie kunnen ondersteunen en hoe de samenwerking in de zorgketen beter georganiseerd kan worden.
Diëtisten en mondhygiënisten hebben de HAN en de HU benaderd met de vraag hen te helpen bij het tijdig signaleren van problemen op het raakvlak mondgezondheid en voeding. Veel thuiswonende ouderen ervaren problemen met mondgezondheid en voedingsinname. Er is samenhang tussen beide problemen; bijv. pijn bij het kauwen kan leiden tot slechte voedingsinname. Tijdige signalering en aanpak van problemen t.a.v. voeding of mondgezondheid dragen bij aan betere kwaliteit van leven van ouderen en aan betere zorg. Mondhygiënisten en diëtisten zijn zich bewust van de samenhang tussen voeding en mondgezondheid, maar herkennen onvoldoende wanneer doorverwijzing naar de andere discipline wenselijk is en welke informatie deze discipline dan nodig heeft. In een consortium van praktijken van mondhygiënisten en diëtisten en betreffende beroepsverenigingen wordt daarom onderzocht welke vragen mondhygiënisten kunnen stellen aan patiënten om risico’s en/of problemen op het terrein van voedingsinname in kaart te brengen en welke vragen diëtisten kunnen stellen aan patiënten om risico’s en/of problemen met mondgezondheid te signaleren. Hiertoe worden risicofactoren voor slechte mondgezondheid in relatie tot voeding en vice versa in kaart gebracht (wp1), worden vragenlijsten ontwikkeld die de mondhygiënist en de diëtist kunnen toepassen om risico’s te identificeren (wp2), wordt dezelfde vragenlijst landelijk uitgezet om inzicht te krijgen in de prevalentie van risicofactoren op het kruispunt van voedingsproblemen en mondgezondheid (wp3) en wordt middels focusgroepen en interviews onderzocht hoe optimale samenwerking er uit ziet tussen mondhygiënisten en diëtisten en tussen mondhygiënisten/diëtisten en andere zorgprofessionals en hoe optimale zorg rond voeding en mondzorg er volgens ouderen uit zou moeten zien (wp4). Het project sluit af met een symposium (wp5). In dit onderzoek combineren HAN en HU complementaire disciplines: Voeding & Diëtetiek (HAN) en Mondzorgkunde (HU). Resultaten worden gedissemineerd via kanalen zoals het Netwerk Voeding en Mondgezondheid, de beroepsverenigingen van mondhygiënisten en diëtisten en de Stuurgroep Ondervoeding.
Kinderen met een (erfelijke) bindweefsel aandoening hebben vaak (chronische) pijnklachten en een verminderde participatie en kwaliteit van leven. Door onvoldoende kennis en expertise in de 1ste en 2de lijn zijn kinderfysiotherapeuten en andere paramedici niet goed in staat om deze kinderen goed, op maat gesneden te helpen. Samen met hen, kinderen, ouders en experts, worden een meetstraat voor diagnose en monitoring van lichaamsfuncties, activiteiten en participatie en interdisciplinaire behandelmodules ontwikkeld, alsook een nieuw zorgpad. Aan de hand van de vraagarticulatie vanuit de beroepspraktijk en de ‘state of the art’ is de volgende algemene onderzoeksvraag opgesteld: “Welke problemen in fysiek-, psychosociaal- en maatschappelijk functioneren zijn aanwezig bij kinderen met een (erfelijke) bindweefsel aandoening, welke factoren werken belemmerend of bevorderend en hoe zijn deze factoren met een behandeling zodanig te beïnvloeden dat het functioneren van kinderen met bindweefselaandoeningen verbetert?”. Honderdvijftig kinderen met erfelijke bindweefselaandoeningen en hun ouders vanuit Amsterdam en Gent worden in het onderzoek betrokken. Aan de hand van vragenlijsten en fysieke metingen worden het fysiek functioneren, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het maatschappelijk functioneren in kaart gebracht. Er wordt een op maat gesneden behandeling gemaakt waarbij de nadruk zal liggen op het fysiek functioneren en het gedrag. De behandeling wordt in een haalbaarheidsstudie onderzocht op toepasbaarheid en resultaten. De doelstelling van het consortium is om nieuwe kennis te ontwikkelen over a) bindweefselaandoeningen bij kinderen en b) de behandeling van deze aandoeningen bij kinderen door professionals in de 1e en 2e lijn. De ambitie bestaat om er met een betere diagnose en behandeling voor te zorgen dat de problemen/belemmeringen die de kinderen ervaren door de aandoening worden verminderd. De kennis die in dit project wordt ontwikkeld over diagnostiek, risicoschatting en behandeling is ook relevant voor kinderen met andere chronische aandoeningen in voornamelijk het bewegingsapparaat. Docenten, studenten en onderzoekers van de opleiding Fysiotherapie, Oefentherapie, Verpleegkunde en Ergotherapie van de Faculteit Gezondheid van de Hogeschool van Amsterdam, de beroepspraktijk uit de 1e lijn van Groot-Amsterdam, het expertiseteam voor bindweefselaandoeningen in het AMC te Amsterdam en het expertiseteam voor bindweefselaandoeningen in UZ te Gent (België), alsook de patiëntenverenigingen van het Ehlers-Danlos syndroom en het Marfan syndroom zijn bij deze onderzoek aanvraag betrokken.