Snelle ontwikkelingen in de maatschappij maken de toekomst onvoorspelbaar. Dit vraagt van individuen, van scholen en opleidingen, maar ook van organisaties en bedrijven dat zij flexibel zijn en zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en behoeften. Er wordt voortdurend een beroep gedaan op het lerend vermogen, niet alleen van individuen, maar ook van scholen/opleidingen en organisaties. In vijf kennissyntheses, geschreven door vijf teams van lectoren en onderzoekers uit verschillende opleidingen, gaan we in op de kennis vanuit onderzoek van Fontys Hogescholen en ander nationaal en internationaal onderzoek. We koppelen deze kennis aan de betekenis ervan voor scholen, opleidingen en organisaties en bedrijven. Daarmee we willen concrete handvatten bieden, zodat docenten/opleiders, werkgevers, maar ook studenten en werknemers zelf onderbouwd kunnen werken aan een leven lang leren en veranderen. We verwijzen naar praktische tools die op basis van praktijkgericht onderzoek met name binnen Fontys zijn ontwikkeld. Tevens duiden we de hiaten die we zien in de beschikbare kennis en geven we suggesties voor vervolgonderzoek.
Opleiden en leren zijn van strategisch belang voor arbeidsorganisaties omdat een duurzaam concurrentievoordeel niet langer te realiseren is op basis van bestaande producten, diensten en markten, maar alleen nog door middel van kennis. Weggeman (1997) verklaart de radicale wijziging in de betekenis van kennis door een verband te leggen tussen de globaliseringstendens en de als gevolg daarvan toegenomen druk op organisaties om concurrerend te zijn. Deze concurrentiestrijd kan door de hogelonenlanden alleen succesvol worden gevoerd als zij erin slagen voortdurend nieuwe producten en diensten aan te bieden die zich onderscheiden door hun hoge toegevoegde waarde. Om tegemoet te komen aan de eis van continue innovatie, is state of the art (technologische) kennis nodig.
Self-efficacy is een belangrijk begrip uit de sociaal cognitieve theory van Bandura (1997) en duidt op het geloof dat mensen hebben in hun kunnen om een bepaalde taak in een toekomstige situatie succesvol uit te voeren. Self-efficacy van leraren duidt op het geloof van leraren in hun kunnen om het leren van studenten positief te beïnvloeden. Leraren met een hoge mate van self-efficacy hebben een sterkere positieve invloed op de prestaties, de motivatie en schoolattitude van leerlingen, dan leraren met een lage mate van self-efficacy. Daarom is het van belang dat lerarenopleidingen aandacht besteden aan het ontwikkelen van self-efficacy bij hun studenten. Omdat binnen het competentiegerichte opleiden van leraren assessments een belangrijke plaats innemen, wordt in deze dissertatie onderzocht hoe assessment de self-efficacy van studenten beïnvloedt en hoe vervolgens de lerarencompetenties worden beïnvloed. Allereerst is onderzocht van welke factoren binnen het hoger onderwijs is gebleken dat deze de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Hieruit bleek dat de self-efficacy van studenten wordt verhoogd als zij succeservaringen opdoen en als zij verbaal worden ondersteund door hun omgeving. Van deze bevindingen zijn 2 factoren afgeleid die van kenmerkend zijn voor een competentie assessment en die in deze dissertatie nader worden onderzocht. De eerste factor is de authenticiteit van een assessment, dit duidt op de mate waarin tijdens een assessment zaken worden getoetst die belang zijn voor het beroep van leraar. De tweede factor is de feedback die aan studenten wordt verstrekt tijdens het assessment. Om de invloed van deze factoren op de self-efficacy van studenten te kunnen meten, is er een self-efficacy vragenlijst ontwikkeld, specifiek gericht op 1e jaarstudenten van een lerarenopleiding. Omdat studenten in het 1e jaar werken aan de ontwikkeling van 6 competenties, is het instrument bedoeld om de self-efficacy van studenten met betrekking tot de zes lerarencompetenties (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerking met collega’s en reflectie en ontwikkeling) te diagnosticeren. Uit studie twee bleek dat de vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is om het diagnostisch instrument te gebruiken tijdens de begeleiding van studenten. Tevens kwam uit deze studie enig bewijs voor de stelling dat studenten aan een lerarenopleiding beginnen met een globale ongedifferentieerde self-efficacy, en dat als zij ervaringen opdoen met lesgeven er een verdere differentiatie van hun self-efficacy plaatsvindt. In de derde studie werd de kernvraag van deze dissertatie onderzocht. Hieruit bleek dat naarmate de studenten, de prestatie die zij bij het assessment moeten leveren als authentieker ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy van de 6 competenties beïnvloedt. Verder bleek dat naarmate studenten de kwaliteit van de verstrekte feedback als hoger ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy op 4 van deze 6 competenties beïnvloedt. Tenslotte bleek uit deze studie dat de genoemde assessment-factoren de leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties indirect beïnvloeden, dit houdt in dat de assessmentfactoren de self-efficacy van studenten beïnvloeden en dat de self-efficacy van studenten vervolgens van invloed is op leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties. In de vierde studie zijn enkele resultaten uit de derde studie diepgaand onder de loep genomen. Door een aantal studenten te interviewen is onderzocht hoe de ervaringen die studenten opdoen tijdens een assessment bijdragen aan hun self-efficacy. Hieruit bleek dat de genoemde assessmentfactoren tijdens zowel de voorbereidingsfase, de interviewfase als de feedbackfase van het portfolio competentie assessment, de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Voortkomend uit de onderzoeksresultaten, worden op het einde van de dissertatie enkele adviezen voor lerarenopleidingen beschreven.
Het 'Samen opleiden en professionaliseren' door lerarenopleidingen en onderwijspraktijk moet bijdragen aan een duurzame impuls voor het terugdringen van het lerarentekort en het verhogen van de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, VSNU, 2019; Platform Samen Opleiden & Professionaliseren, 2020). Toch is dit samen opleiden en samen professionaliseren niet altijd eenvoudig of vanzelfsprekend (Van Velzen & Timermans, 2017). Integendeel, beide contexten (ook wel activiteitensystemen genoemd, zie Engeström, 2001) kennen een eigen praktijk en identiteit. De daaruit voortvloeiende verschillen (in belangen, eisen, doelen) kunnen leiden tot zogeheten discontinuïteiten in actie en interactie (Bakker & Akkerman, 2014). Deze verschillen tussen contexten bieden tevens kansen om te leren. Dat leerpotentieel bestaat doordat boundary crossing (i.e., het proces van heen-en-weer pendelen tussen activiteitensystemen) met zich meebrengt dat organisaties voorbij de bestaande praktijk en de eigen identiteit leren kijken en leren in co-creatie. Een permanente dialoog over de gezamenlijkheid in opleiden als grensoverbruggende praktijk is nodig om het leerpotentieel dat zich bevindt op deze grens tussen lerarenopleiding en onderwijspraktijk beter te benutten (Bakker et al., 2016; Bruining & Akkerman, 2017). In dit postdoconderzoek wordt bestudeerd hoe een gedeeld professionaliseringstraject rondom Lesson study voor opleiders van de Marnix Academie (pabo) en schoolopleiders van de partnerscholen (basisschool) als een in potentie grensoverbruggende praktijk kan bijdragen aan leren-in-verbinding. Op basis van empirische data (waaronder interviews met betrokken actoren bij het samen opleiden) genereert dit postdoconderzoek concrete handreikingen, in het bijzonder voorwaarden die nodig zijn om leren-in-verbinding middels een gedeeld professionaliseringstraject via Lesson study te stimuleren. Het postdoctraject staat dan ook in nauwe verbinding met de op handen zijnde curriculumvernieuwing bachelor lerarenopleiding basisonderwijs. Het postdoconderzoek levert tevens kennis op die kan bijdragen aan de landelijke discussie over samen opleiden, indachtig de ambities van het partnerschap Partners in Opleiding en Ontwikkeling (Koersplan POO, 2020).