This research contributes to understanding and shaping systems for OFMSW separation at urban Small and Medium Enterprises (SMEs, such as offices, shops and service providers). Separating SMEs’ organic fraction of municipal solid waste (OFMSW) is both an opportunity and a serious challenge for the transition towards circular cities. It is an opportunity because OFMSW represents approximately 40% of the total waste mass generated by these companies. It is challenging because post-collection separation is not feasible for OFMSW. Therefore, SMEs disposing of waste should separate their solid waste so that processing the organic fraction for reuse and recycling is practical and attainable. However, these companies do not experience direct advantages from the extra efforts in separating waste, and much of the OFMSW ends up in landfills, often resulting in unnecessary GHG emissions. Therefore, governments and waste processors are looking for ways to improve the OFMSW separation degree by urban companies disposing of waste through policies for behaviour change.There are multiple types of personnel at companies disposing of waste. These co-workers act according to their values, beliefs and norms. They adapt their behaviour continuously, influenced by the physical environment, events over time and self-evaluation of their actions. Therefore, waste separation at companies can be regarded as a Socio-Technical Complex Adaptive System (STCAS). Agent-based modelling and simulation are powerful methods to help understand STCAS. Consequently, we have created an agent-based model representing the evolution of behaviour regarding waste separation at companies in the urban environment. The model aims to show public and private stakeholders involved in solid waste collection, transport and processing to what extent behaviour change policies can shape the system towards desired waste separation degrees.We have co-created the model with participants utilising literature and empirical data from a case study on the transition of the waste collection system of a business park located at a former harbour area in Amsterdam, The Netherlands. First, a conceptual model of the system and the environment was set up through participatory workshops, surveys and interviews with stakeholders, domain experts and relevant actors. Together with our case participants, five policies that affect waste separation behaviour were included in the model. To model the behaviour of each company worker’s values, beliefs and norms during the separation and disposal of OFMSW, we have used the Value-Belief-Norm (VBN) Theory by Stern et al. (1999). We have collected data on waste collection behaviour and separation rates through interviews, workshops and a literature study to operationalise and validate the model.Simulation results show how combinations of behaviour profiles affect waste separation rates. Furthermore, findings show that single waste separation policies are often limitedly capable of changing the behaviour in the system. Rather, a combination of information and communication policies is needed to improve the separation of OFMSW, i.e., dissemination of a newsletter, providing personal feedback to the co-workers disposing of waste, and sharing information on the (improvement of) recycling rates.This study contributes to a better understanding of how policies can support co-workers’ pro-environmental behaviour for organic waste separation rates at SMEs. Thus, it shows policymakers how to stimulate the circular transition by actively engaging co-workers’ waste separation behaviour at SMEs. Future work will extend the model’s purpose by including households and policies supporting separating multiple waste types aimed at various R-strategies proposed by Potting et al. (2016).
MULTIFILE
To analyze on-water rowing performance, a valid determination of the power loss due to the generation of propulsion is required. This power los can be calculated as the dot product of the net water force vector ( ~ F w;o ) and the time derivative of the position vector of the point at the blade where ~ F w;o is applied (~r PoA = w ). In this article we presented a method that allows for accurate determination of both parameters using a closed system of three rotational equations of motion for three different locations at the oar. Additionally, the output of the method has been validated. An oar was instrumented with three pairs of strain gauges measuring local strain. Force was applied at different locations of the blade, while the oar was fixed at the oarlock and the end of the handle. Using a force transducer and kinematic registration, the force vector at the blade and the deflection of the oar were measured. These data were considered to be accurate and used to calibrate the measured strain for bending moments, the deflection of the oar and the angle of the blade relative to its unloaded position. Additionally, those data were used to validate the output values of the presented method plus the associated instantaneous power output. Good correspondence was found between the estimated perpendicular blade force and its reference (ICC = .999), while the parallel blade force could not be obtained (ICC = .000). The position of the PoA relative to the blade could be accurately obtained when the perpendicular force was 5.3 N (ICC = .927). Instantaneous power output values associated with the perpendicular force could be obtained with reasonable accuracy (ICC = .747). These results suggest that the power loss due to the perpendicular water force component can be accurately obtained, while an additional method is required to obtain the power losses due to the parallel force.
Project BAMBAM, BAby Motor development monitored By A Multisensor wearable, richt zich op het begin, namelijk bij de zorg voor kinderen van 0-2 jaar. In het bijzonder op het optimaliseren van de ontwikkeling van de motoriek wanneer dit niet vanzelf gaat. Kinderfysiotherapeuten begeleiden veel baby’s waarbij er zorgen zijn over de motorische ontwikkeling. Een goed ontwikkelde motoriek is de basis voor andere ontwikkelingsdomeinen,en een voorwaarde voor een fysiek actieve leefstijl op latere leeftijd. Het inzetten van technologie bij het analyseren van bewegingsproblemen bij het jonge kind kan een waardevolle aanvulling zijn voor de kinderfysiotherapeut, die nu eigen observaties gebruikt. Op dit moment is er nog geen geschikt systeem voor het observeren van de motorische ontwikkeling voor kinderfysiotherapeuten. Daarom werken we in project BAMBAM aan een meetinstrument voor het objectiveren van bewegingsgedrag van baby’s, dat verantwoord ingezet kan worden in de kinderfysiotherapeutische praktijk en interventiestudies. Uitgangspunt is een bestaande smartsuit, een ‘slimme' romper, met sensortechnologie en Artificiële Intelligentie die doorontwikkeld wordt in co creatie met kinderfysiotherapeuten, ouders en experts. Ook onderzoeken we hoe de uitkomsten van het systeem waarde toevoegen als beslissingsondersteuning voor de kinderfysiotherapeut. Hierbij richten we ons vooral op de bewegingsparameters die belangrijk zijn voor het kinderfysiotherapeutisch onderzoek en behandeling en hoe we die duidelijk kunnen weergeven. Het systeem moet valide en betrouwbare metingen verzorgen in de thuissituatie voor de kinderfysiotherapeut in praktijk en ziekenhuis. De impact van deze toepassing op ouders en kinderfysiotherapeuten is een belangrijk onderdeel bij het ontwikkelen van deze technologie, zodat het op een verantwoorde manier gebruikt kan worden. De gezondheidszorg vraagt om evidence-based diagnostiek en interventies. Met de schaarste van zorg, wordt het zorgvuldig signaleren van de baby’s die de zorg echt nodig hebben steeds belangrijker, net als de inzet van effectieve interventies. Technologie kan bijdragen aan toegankelijkheid en duurzame borging hiervan.
Er is momenteel een enorme groei op het gebied van consumentenproducten om activiteiten en bewegingen te meten; zowel voor de fitnessindustrie (bv. Fitbit, Jawbone) als in de gaming wereld (bv Kinect, Wii). Bedrijven op het gebied van zorgtechnologie vragen zich af of zij producten en diensten kunnen ontwikkelen op basis van deze technologie. In dit project richten we ons specifiek op de vraag van de bedrijven of met deze producten het valrisico van ouderen kan worden ingeschat. De incidentele metingen in een klinische omgeving kunnen dan worden vervangen door continue metingen in het dagelijks leven. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd betreft het bepalen van de nauwkeurigheid, robuustheid en acceptatie van technologie om in realistische omgevingen (hier: woonomgeving en ziekenhuisom-geving) de bewegingskenmerken van ouderen te meten. Het onderzoek wordt ingericht rond de onderzoeksvraag: Hoe kunnen technologieën voor bewegingsregistratie die zich hebben bewezen in een labsetting worden ingezet in de woonomgeving en in het ziekenhuis, ten behoeve van het inschatten van val-risico bij ouderen? Het onderzoek zal worden uitgevoerd in twee parallel lopende cases: valrisico meten in de woon-omgeving en valrisico meten in het ziekenhuis. In beide gevallen wordt een living lab aanpak ge-volgd: de technologische oplossingen van de MKB worden op iteratieve wijze, in de praktijk , be-studeerd en verder ontwikkeld. Ook de inbedding van de technologie in het zorgproces wordt in het onderzoek meegenomen. De kennis die wordt opgedaan zal worden gebruikt door de participerende MKB in nieuwe pro-ducten en diensten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team bestaande uit de Hogeschool van Amsterdam (Domein Digitale Media en Creatieve Industrie en Domein Gezond-heid), de Vrije Universiteit (Bewegingswetenschappen), het AMC (Geriatrie), zorgaanbieders Cor-daan en Amsta en de participerende MKB. De resultaten zullen worden gepresenteerd op twee publieke seminars, in vakbladen en op we-tenschappelijke conferenties.
Trainers/coaches van sporttalenten hebben een complexe taak. Sporttalenten moeten hard trainen om de volgende stap te maken in hun sportcarrière of om de aansluiting bij de top te halen. Complexe taken waarmee de trainer te maken krijgt zijn onder andere: het vinden van de juiste balans tussen techniek, tactiek, mentale en andere trainbare factoren; stellen van grenzen aan fysieke en mentale vermogen van sporters; afstemmen op pieken in groei, lichamelijke en mentale ontwikkeling; bepalen van trainingsbelasting in relatie tot (individuele) belastbaarheid; afstemmingsproblemen tussen studie, sport en privéleven. Het risico van een disbalans tussen belasting en belastbaarheid is continu aanwezig met alle negatieve gevolgen van dien. Hierbij valt te denken aan sportblessures, niet optimaal presteren als gevolg van over- of ondertraining of drop out. Om goede sturing te kunnen geven aan dit proces, monitoren veel trainers de individuele belasting en belastbaarheid van hun sporters. Echter ontbreekt het hen aan de kennis, knowhow en tijd om de verzamelde data te verwerken, te interpreteren en om te zetten naar onderbouwde trainingsaanpassingen. Deze handelingsverlegenheid van trainers/coaches is vertaald naar de volgende onderzoeksvraag die centraal staat in het huidige RAAK-project: Hoe kunnen trainers/coaches beter toegerust worden om een optimale balans tussen individuele belasting en belastbaarheid van sporttalenten te realiseren met gebruikmaking van feedback van trainingsdata en trainingssturing. In dit project gaan we, mede op basis van input van trainers/coaches, een scholing ontwikkelen ter bevordering van trainingssturing. Parallel hieraan wordt een feedback dashboard ontwikkeld (Coach in Control dashboard) dat data van individuele sporter geautomatiseerd en betekenisvol rapporteert, visualiseert en beschikbaar maakt voor trainers/coaches. Dit gebeurt in de context van de cyclische sporten waarbij de casus plaatsvindt binnen het langebaanschaatsen en shorttrack. De trainers/coaches worden doorlopend actief betrokken bij de ontwikkeling en het testen van prototypes van de scholing (blended) en het feedback dashboard.