Bijzondere Openbare Les. Het lectoraat Participatie, Zorg en Ondersteuning maakt deel uit van het Kenniscentrum Sociale Innovatie. Dit is een van de vier kenniscentra van Hogeschool Utrecht. Het lectoraat werkt al vijftien jaar, samen met de beroepspraktijk en het onderwijs, aan kennis over het vergroten van mogelijkheden voor mensen in kwetsbare posities, met name als er sprake is van een psychische, verstandelijke of lichamelijke beperking. In deze publicatie kijken we terug en staan we stil bij ontwikkelingen en perspectieven. In het eerste deel neem ik u mee langs de ontwikkelingen in zorg en welzijn. Met de hervorming van de langdurige zorg en de decentralisatie van taken van het rijk naar de gemeenten, de zogenaamde transitie, is er sinds 2015 veel aan het veranderen. De transitie ging niet alleen gepaard met een bezuiniging, maar ook met een verandering in waardenperspectief, ook wel transformatie genoemd. De verantwoordelijkheid voor de zorg werd weer teruggelegd bij mensen zelf. Onder de noemer ‘participatiesamenleving’ raakten termen als ‘eigen kracht’, ‘burgerkracht’ en ‘doe-democratie’ in zwang. Maar ook was er een kanteling van verticale verhoudingen (tussen overheid en burger, tussen professional en cliënt) naar meer horizontale verhoudingen, waarbij ‘zorgen dat’ het ‘zorgen voor’ ging vervangen. Hier passen termen bij als ‘dialoog’ en ‘co-creatie’. In deze publicatie plaats ik deze ontwikkelingen in een kritisch perspectief. Het perspectief dat ik kies, passend bij ons lectoraat, is dat van mensen voor wie eigen kracht en eigen regie niet zo vanzelfsprekend zijn. Bijvoorbeeld omdat cognitieve of lichamelijke beperkingen deze in de weg zitten. Ik verken wat de betekenis van sociaal werk (en gezondheidszorg) is voor de vijf procent van de bevolking die aan de andere kant staat van de lijn die hen scheidt van de Nederlanders die hun levenssituatie, volgens recent SCP-onderzoek, als ‘goed’ beoordelen. Hierbij pleit ik voor sociaal werk als ‘welzijnszorg’, bestaande uit drie dimensies die met elkaar verbonden zijn: persoonsgerichte, samenlevingsgerichte en systeemgerichte zorg. Centraal staan de vragen: hoe kunnen we werken aan sociale inclusie, en hoe kan sociaal werk hieraan bijdragen?
Hoe ervaren en beoordelen jongeren de alledaagse opvoeding door hun ouders? Deze vraag staat centraal in het onderzoek dat Hogeschool INHolland in opdracht van de afdeling Jeugd van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Amsterdam heeft uitgevoerd op twee scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam. Wat vinden jongeren van de opvoedkwaliteiten van hun ouders? Bieden ze begeleiding en steun? En zouden ouders volgens de jongeren aanvullend advies en informatie kunnen gebruiken bij de opvoeding van tieners?
Identiteitsnetwerken (netwerken die zich richten op een doelgroep met een minderheidsidentiteit), zoals bijvoorbeeld een Turkse studentenvereniging, een vrouwenorganisatie of een Pride bedrijfsnetwerk, worden in onze samenleving vaak met enig wantrouwen of scepsis bekeken. Ze worden dikwijls beschouwd als plekken van afzondering van de rest van de maatschappij, als vormen van segregatie en als onwil om aan te passen. ‘Waarom moet dat nou, zo’n netwerk alleen voor vrouwen?’ of: ‘Willen jullie niet integreren?’ Voor onderwijsinstellingen, gemeenten en bedrijven blijkt het daardoor soms lastig om zich te verhouden tot identiteitsnetwerken en om specifiek doelgroepenbeleid te ontwikkelen (zoals bijvoorbeeld het ondersteunen van netwerken van studenten met een religieuze achtergrond of het organiseren van summerschools voor eerstegeneratie studenten, wier ouders geen hoger onderwijs hebben genoten. De vraag rijst dan: wil de instelling een netwerk of initiatief subsidiëren als dit niet voor iedereen is? Kan een netwerk wel een gesprekspartner zijn wanneer de indruk bestaat dat het netwerk maatschappelijke participatie in de weg staat of opvattingen heeft die niet stroken met de organisatiedoelen? Voor netwerken en doelgroepgerichte initiatieven op hun beurt is het soms lastig om hun bestaansrecht en waarde uit te leggen, en soms moeten zij zich verantwoorden over het feit dat zij zich richten op een specifieke doelgroep. In deze bijdrage werpen we licht op de waarde van identiteitsnetwerken aan de hand van verschillende empirische onderzoeken, waaronder een recent onderzoek naar de rol van identiteitsnetwerken onder Amsterdamse jongeren met een migratieachtergrond.