Wraparound care is een model voor het organiseren van integrale zorg aan gezinnen met een opeen-stapeling van problemen. Het benut hun oplossend vermogen, betrekt hun sociale netwerk en streeft hun empowerment na. Bovendien organiseert het samenwerking tussen verschillende sectoren. Ge-zinsbegeleiding en coördinatie van zorg liggen in één hand. In het kader van het programma Utrechtse Jeugd Centraal van de provincie Utrecht zijn in 2009 in de steden Utrecht en Amersfoort twee pilots wraparound care in het leven geroepen. Deze zijn vanaf de start door het Lectoraat Werken in Justitieel Kader van de HU met ontwikkelingsgericht handelingson-derzoek ondersteund. Daarnaast heeft zich in het najaar van 2010 een aantal initiatieven met elkaar verbonden die werken vanuit dezelfde ambities. Het gaat om de pilots wraparound care, de pilot ‘Eén kind, één plan’, ‘Talita’, een programma voor begeleid zelfstandig wonen voor tienermoeders en kwetsbare meisjes van stichting Timon, Hulp aan Huis, een samenwerkingsverband van instellingen die Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) aanbieden, ‘Tien voor toekomst’ van het leger des Heils, Gezinscoaching’ van Vitras/CMD en Zuwe zorg, het project ‘Tussen-in’ van Al Amal, het project ‘Wisselgeld’ voor gezinnen met een Roma-achtergrond van de gemeente Nieuwegein. Sa-men met vertegenwoordigers van gemeentes en de provincie en onderzoekers en studenten van de HU vormden zij het ‘Kennisplatform Wraparound Care’ dat functioneerde als een ‘Community of Prac-tice’. Het is ondersteund met een door de provincie Utrecht gefinancierd onderzoeksprogramma
DOCUMENT
Deze handreiking ‘Triage, Advance Care Planning en symptomatische behandeling bij een ernstig verloop van corona binnen de GGZ-instelling of thuis’ hoort bij de Richtlijn GGZ en corona. Bji het maken van de afweging om een patiënt wel/niet in het ziekenhuis te laten opnemen, dan wel of de patiënt wel/niet naar IC kan gaan gelden deze overwegingen: zie bestand.
DOCUMENT
Nieuwe wetgeving voor jeugdzorg in Nederland heeft geleid tot de implementatie van teams, die geïntegreerde eerstelijns jeugdzorg bieden. Belangrijke doelen van de nieuwe Jeugdwet waren meer geïntegreerde, tijdige zorg en minder gebruik van intensieve vormen van zorg. Het doel van dit onderzoek was het bestuderen van veranderingen in het gebruik van jeugdzorg in de tijd en de rol van nieuw ingevoerde wijkgerichte ondersteuningsteams hierin. Patronen van jeugdzorggebruik veranderden naar meer lokaal geleverde primaire jeugdzorg, iets minder gespecialiseerde en iets meer residentiële jeugdzorg. Bovendien nam het jeugdzorggebruik onder jongere kinderen toe in de tijd. Deze trends komen deels overeen met de trends die de Jeugdwet beoogt. Er is weinig bewijs gevonden voor de rol van specifieke teamkenmerken op veranderingen in jeugdzorggebruik in de tijd.
MULTIFILE
Population ageing has been a focus of research since the 1960s (Michael et al. 2006), and it has become a domain of international discussions, debates and research throughout a myriad of disciplines including housing, urban planning and real estate (Buffel and Phillipson 2016, van Bronswijk 2015, Kort 2017). Kazak et al. (2017) described how the ageing population has a profound impact on the real estate market, which is transforming in terms of availability of retirement accommodation for older people including accessibility, adaptability, and the availability of single-floor dwellings. Older people usually have a strong connection with the environment they understand and know well (van Hoof et al. 2016), enabling them to spend the latter years of their life in a familiar setting, which, in turn, influences their self-confidence, independence and the potential to successfully age in place. Older people are encouraged to continue living in their homes a familiar environment to them, instead of moving to an institutional care facility, and this is referred to as “ageing-in-place” (van Hoof 2010). This can be supported by creating a functional and spatial structure of cities that are friendly to older people (van Hoof et al. 2018, van Hoof and Kazak 2018). In the domain of environmental design, a series of home modifications can be identified. The most frequently encountered measures in and around the home are adaptations to improve the accessibility of the home (i.e., removal of barriers such as thresholds, installation of stair lifts in multi-storey homes, and the replacement of bath tubs by walk-in showers,). Separately from these expensive measures and adaptations, simple handgrips can improve the accessibility, safety and mobility of older people (van Hoof et al. 2010, van Hoof et al. 2013). A further concern that should be considered within the living environment is the lack of storage space for wheeled walkers and mobility scooters (including a place to charge batteries) whilst living in an apartment block with limited space to manoeuvre on corridors (Kazak et al. 2017). However, with increasing demands for care, it is not always possible to remain living in one’s own home and moving into a residential or nursing facility is the only remaining option; whereby, specialist and/or nursing care can be accessed and provided in these living environments (van Hoof et al. 2009). Policy principles within long-term care aim to provide a home from home environment for their residents (Moise et al. 2004). Several specialised housing models have been developed in order to facilitate this person-centred care approach, as more traditional institutional settings often do not match with the new holistic and therapeutic goals (Verbeek 2017). Radical alterations have been made in comparison with traditional nursing homes, implementing changes in the organisational, physical and social environment of settings (Verbeek et al. 2009, van Hoof et al. 2009). For example, smaller groups of older people (six to seven persons) form a household, with nursing staff having integrated tasks, including assistance with activities of daily living, preparing meals, organising activities and doing household chores together with residents. Daily life is mainly determined by residents and nursing staff, and the physical environment resembles an archetypal house. With this distinct increase and popular notion of the role real estate plays in ageing-in-place and living well in old age, there is also a shifting focus regarding participation, activation, and helping each other. Home modifications and the home environment itself have a profound influence on the care provided and received at home. In short, the fewer barriers there are at home, the easier and less onerous responsibilities placed on the family carer(s) (Duijnstee 1992). Family carers themselves need such environmental interventions that support care, and a sense of community and belonging. Enabling one to age-in-place and to successfully age requires more than a simple occupational therapeutic approach of environmental interventions. It requires innovative new housing encompassing suitable technology arrangements that can facilitate and enable older adults to live comfortably into old age, preferably with others and offer family members (i.e., children, grandchildren and spouse). Furthermore, interconnecting technology into such environments can offer family members the option and opportunity to monitor their loved one remotely whilst all actors know there are additional safety barriers in place. This chapter discusses and provides innovative examples from a Dutch social housing association and their practices, which illustrates a new approach to environmental design that focuses more on building new communities in conjunction with the building itself, as opposed to the occupational therapeutic approaches and environmental support. First, we take a closer look at why we care for each other, which is the basis of the participation society, in which we must look after people who are near to us. This should ideally be at the basis of new housing arrangements -in which people are stimulated to meet, engage, survey and care- that social housing associations are developing, retrofitting and developing.
DOCUMENT
In dit onderzoek wordt de implementatie van de levensloopaanpak in Noord Nederland beschreven, en wordt ingegaan op de eerste ervaringen met de aanpak. In de levensloopaanpak werken organisaties in het veiligheidsdomein, het zorgdomein en het sociaal domein in een netwerk met elkaar samen om langdurig passende zorg en ondersteuning te leveren aan personen met een hoog veiligheidsrisico die verward gedrag vertonen als gevolg van een psychische beperking, een verslaving en/of een niet-aangeboren hersenaandoening. De doelstellingen van de levensloopaanpak zijn om 1) geïncludeerde personen te voorzien van langdurige zorg en ondersteuning, 2) flexibele toegang te organiseren tot beveiligde intensieve zorg en 3) langdurige oplossingen voor een stabiele leefsituatie te organiseren. De doelgroep van de aanpak in Noord Nederland bestaat naar schatting uit ongeveer 150 personen. Het vertrekpunt van het onderzoek was de vraag: Wie doet wat bij wie met welk resultaat? Daarbij ging het onderzoek in op de rollen en taken van verschillende professionals en organisaties, het inclusieproces, de kenmerken van de doelgroep, de vormen van zorg en ondersteuning die in de praktijk worden aangeboden, de rol van naasten, de rol van ervaringsdeskundigen, de eerste resultaten van de aanpak, de randvoorwaarden, en de overeenkomsten en verschillen tussen de drie provincies in Noord Nederland. De onderzoeksvraag is onderzocht door middel van 53 semigestructureerde interviews (50 interviews met professionals, twee interviews met ervaringsdeskundige naasten, één interview met een naaste van een geïncludeerde persoon), twee focusgroepbijeenkomsten (waarvan één met professionals en één met ervaringsdeskundige naasten), 32 observaties van levensloopbijeenkomsten en bestudering van vier cliëntdossiers. Verder zijn gegevens opgevraagd van in totaal 20 geïncludeerde personen uit Noord Nederland om de kenmerken van de doelgroep inzichtelijk te maken. Naast een beschrijvende doelstelling had het onderzoek ook een actiegerichte doelstelling. In dit kader zijn verscheidene praktijkproducten ontwikkeld. Deze zijn te vinden op www.onderzoeklevensloopaanpak.nl. In de praktijk werd de levensloopaanpak in iedere provincie op een andere manier georganiseerd. In de samenstelling van welke partners betrokken waren accentverschillen te zien tussen de drie provincies. Overeenkomend was echter dat het Zorg- en Veiligheidshuis in alle provincies de procesregie voerde en dat de casusregie was belegd bij de GGZ (Forensisch ACT, ForFact, OGGZ, verslavingszorg). De levensloopaanpak verschilde op twee belangrijke manieren van de reguliere zorg en ondersteuning voor de doelgroep: binnen de levensloopaanpak 1) werd de intentie uitgesproken om langdurig bij een geïncludeerde persoon betrokken te blijven—ook als de persoon hierop ‘formeel’ geen recht had en 2) werd op structurele wijze samengewerkt tussen organisaties uit verschillende disciplines. Het onderzoek wees uit dat de acties van levensloopprofessionals onder te brengen waren in vijf hoofdcategorieën: 1) contact maken en onderhouden met de geïncludeerde persoon, 2) organiseren van basisvoorwaarden voor zorg- en hulpverlening, 3) organiseren van een woonplek, 4) organiseren van beveiligde klinische opname en5) inzetten van een justitiële interventie. Verder omvatte het takenpakket van de levensloopprofessionals: 6) het langdurig betrokken zijn bij de geïncludeerde persoon om een één-opéén vertrouwensband op te bouwen, 7) het proactief organiseren van de meest passende zorg en ondersteuning voor de geïncludeerde persoon, en 8) het doorbreken van structurele barrières die de realisatie van zorg en ondersteuning voor geïncludeerde personen bemoeilijken. Het inclusieproces werd na een periode van oriëntatie en experimenteren in alle drie provincies vormgegeven door middel van een relatief kleinschalig en efficiënt georganiseerd proces, De levensloopaanpak in Noord Nederland 5 waarbij een beperkt aantal partijen was betrokken. Het aanmeld- en inclusieproces werd grotendeels belegd bij de levensloopprofessionals zelf en niet bij een afzonderlijk inclusieoverleg, zoals in andere regio’s het geval was. In de praktijk werden de geïncludeerde personen vooral aangemeld vanuit de organisaties die betrokken waren bij de levensloopaanpak. In de praktijk werden de geïncludeerde personen gekenmerkt door een hoog veiligheidsrisico en langdurige, hardnekkige problematiek op meerdere leefgebieden. Het ging hierbij om mensen die overlastgevend, ontwrichtend en gevaarlijk gedrag vertoonden of hierop een hoog risico hadden. Er was veelal sprake van een (vermoeden van) een licht verstandelijke beperking in combinatie met psychische problemen en vaak verslavingsproblematiek. Verder ging het veelal om mensen die zorgmijdend waren. De helft van de geïncludeerde personen was dakloos. De problematiek van geïncludeerde personen was complex en wederzijds versterkend; problemen op het ene leefgebied versterkten problemen op andere leefgebieden. Vanuit het onderzoek was het niet mogelijk om uitspraken te doen over de effecten van de levensloopaanpak, omdat de beoogde resultaten (onder meer afgenomen overlast, verminderd delictgedrag en toegenomen gevoelens van veiligheid) pas op langere termijn te meten zijn en buiten de periode van het onderzoek vielen. Wel werden eerste succesfactoren geïdentificeerd. Zo kon de langdurige betrokkenheid van levensloopprofessionals bij de geïncludeerde persoon en de verbeterde multidisciplinaire samenwerking tussen professionals uit verschillende organisaties leiden tot verbeteringen op casusniveau. De successen en verbeteringen op casusniveau waren onder meer: het succesvol organiseren van een woonplek voor geïncludeerde personen, toegenomen vertrouwen in hulpverlening, een welwillendere opstelling om geholpen te worden en een afname van overlastgevend gedrag. Daarnaast werden in het onderzoek meerdere barrières geïdentificeerd die de optimale uitvoering van de aanpak compliceerden, waaronder problemen met de structurele financiering voor de aanpak, borging van de aanpak, beperkte bekendheid van de aanpak bij ketenpartners, het vinden van geschikte woon- en verblijfplekken voor geïncludeerde personen, complicaties rondom het delen van gegevens tussen organisaties en ingewikkeldheden om zonder rechterlijke uitspraak te kunnen opschalen naar beveiligde intensieve zorg. Vanuit deze barrières zijn aanbevelingen geformuleerd. Samenvattend waren de eerste ervaringen met de levensloopaanpak in Noord Nederland overwegend positief. In de praktijk lukte het om geïncludeerde personen te voorzien van langdurige zorg en ondersteuning, ook als hiervoor geen zorgtitel was. Tegelijkertijd werden verschillende barrières geïdentificeerd die succesvolle implementatie en uitvoering van de aanpak bemoeilijken. Met name de financiering van de levensloopaanpak en de flexibele toegang tot beveiligde intensieve zorg zijn hierbij belangrijke aandachtspunten. Positief is dat belangrijke stappen werden gezet in het vinden van langdurige oplossingen om stabiele leefsituaties van geïncludeerde personen te organiseren. Hierbij vormt het woonvraagstuk een belangrijk aandachtspunt. De organisatie van de levensloopaanpak vereist een lange adem. Dit geldt ook voor onderzoek naar de aanpak; de verwachte resultaten van de aanpak zijn pas op langere termijn zichtbaar en meetbaar. Het onderzoek wijst echter uit dat met de levensloopaanpak in Noord Nederland belangrijke stappen zijn gezet om passende en domeinoverstijgende zorg en ondersteuning te organiseren voor personen met onbegrepen gedrag en een hoog veiligheidsriscio. Om de aanpak verder door te ontwikkelen en te evalueren is een langetermijnperspectief noodzakelijk.
DOCUMENT
Some patients in psychiatric treatment are considered extremely difficult to treat because of the disruptive nature of their relationships with treatment staff. In this paper, we describe and evaluate a specialist inpatient treatment program for these patients. Data were collected from medical records and daily reports of patients (n = 108). Pretest-posttest measurements were used to evaluate the treatment. The main treatment method consists of the provision of safety, structure, and cooperation. Treatment results show statistically significant changes from admittance to discharge. The collaborative and consistent manner in which nurses approach the patients is crucial for quality of care.
DOCUMENT
Samenvatting Doel Door de COVID-19-pandemie is een nieuwe groep revalidanten ontstaan waarbij voor een deel intensieve multidisciplinaire geriatrische revalidatie cruciaal lijkt te zijn. Gezien de nog beperkt beschikbare wetenschappelijke kennis en ervaring met het ziektebeeld, was er behoefte aan een praktijkgericht groeidocument en een continu cyclisch proces om praktijkkennis en nieuwe wetenschappelijke kennis direct te implementeren in de praktijk. Dit artikel beschrijft het proces van ontwikkeling, implementatie, evaluatie en doorontwikkeling daarvan in de praktijk, welke onder bijzondere omstandigheden heeft plaatsgevonden. Methode Het hele proces van de totstandkoming van het multidisciplinaire CO-FIT+ revalidatieprogramma bestond uit multipele iteraties van de PDCA-cyclus op zowel projectorganisatie-, projectuitvoerings- als implementatieniveau. Het behandeladvies post COVID-19-geriatrische revalidatie van Verenso is gebruikt als leidraad. Dit is aangevuld met de kennis en expertise van de GRZPLUS-professionals, ketenpartners, aanbevelingen vanuit de beroepsverenigingen en kennis uit wetenschappelijk onderzoek onder andere op het gebied van geriatrische (long-)revalidatie en post IC-revalidatie. Resultaten Een multidisciplinair geriatrisch revalidatieprogramma CO-FIT+ welke is geïmplementeerd in de praktijk. Dit heeft geresulteerd in een uniforme werkwijze en een continue verbetercyclus.
DOCUMENT
Drie jaar samenwerken met experts uit zes Europese landen in het project Care Work in Europe; Current understandings and future directions heeft zo'n 5.000 pagina's tekst opgeleverd, veel onderzoekswerk, veel discussies en reflecties. Vandaag zijn in een aantal lezingen een aantal bevindingen gepresenteerd. In deze afsluitende bijdrage probeer ik u deelgenoot te maken van mijn eigen verwerkingsproces van al deze informatie en interne debatten die we gevoerd hebben. Mijn verwerking krijgt al snel de vorm van constructie, een drang om vanuit de veelheid van feiten en bevindingen te zoeken naar verbeteringen en vernieuwingen. Onderzoek is een proces van kennis krijgen dat uitmondt in nieuwe inzichten en visies. Ik maak u graag deelgenoot van mijn zoektocht. Ik wil proberen om het karakter van de zorg, van de zorgsector en de zorgprofessional aan te duiden en in een gezamenlijk kader te plaatsen. Het onmisbare hoofdstuk in ons onderzoek: het debat over de toekomst van de zorg.
DOCUMENT
Aggressive incidents occur frequently in health care facilities, such as psychiatric care and forensic psychiatric hospitals. Previous research suggests that civil psychiatric inpatients may display more aggression than forensic inpatients. However, there is a lack of research comparing these groups on the incident severity, even though both frequency and severity of aggression influence the impact on staff members. The purpose of this study is to compare the frequency and severity of inpatient aggression caused by forensic and civil psychiatric inpatients in the same Dutch forensic psychiatric hospital. Data on aggressive incidents occurring between January 1, 2014, and December 31, 2017, were gathered from hospital files and analyzed using the Modified Overt Aggression Scale, including sexual aggression (MOAS+). Multilevel random intercept models were used to analyze differences between forensic and civil psychiatric patients in severity of aggressive incidents. In all, 3,603 aggressive incidents were recorded, caused by 344 different patients. Civil psychiatric patients caused more aggressive incidents than forensic patients and female patients caused more inpatient aggression compared with male patients. Female forensic patients were found to cause the most severe incidents, followed by female civil psychiatric patients. Male forensic patients caused the least severe incidents. The findings have important clinical implications, such as corroborating the need for an intensive treatment program for aggressive and disruptive civil psychiatric patients, as well as emphasizing the importance of gender-responsive treatment
MULTIFILE