This document presents the findings of a study into methods that can help counterterrorism professionals make decisions about ethical problems. The study was commissioned by the Research and Documentation Centre (Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum, WODC) of the Dutch Ministry of Security and Justice (Ministerie van Veiligheid en Justitie), on behalf of the National Coordinator for Counterterrorism and Security (Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid,NCTV). The research team at RAND Europe was complemented by applied ethics expert Anke van Gorp from the Research Centre for Social Innovation (Kenniscentrum Sociale Innovatie) at Hogeschool Utrecht. The study provides an inventory of methods to support ethical decision-making in counterterrorism, drawing on the experience of other public sectors – healthcare, social work, policing and intelligence – and multiple countries, primarily the Netherlands and the United Kingdom
DOCUMENT
Full text via link. De werkvloer van Veiligheid en Justitie wordt bevolkt door professionals van zeer verschillende pluimage: rechters, officieren van justitie, reclasseringswerkers, forensisch psychologen, politieagenten, gevangenbewaarders en jongerenwerkers – om er slechts enkelen te noemen. Het doel van dit themanummer is in de eerste plaats om de persoonlijke ervaringen van deze mensen met hun werk naar buiten te brengen en zo inzicht te bieden in de aard van dat werk, de leuke en moeilijke kanten. Daarbij is er aandacht voor de specifieke risico’s die sommige van deze beroepen aankleven. In de afgelopen jaren is er – onder andere bij de politie – veel aandacht voor het thema professionele weerbaarheid. Opvallend is dat er tot nog toe vooral veel is nagedacht over wat een individu kan doen op het vlak van weerbaarheid. Pas recent begint er meer aandacht te komen voor de context waarin het individu opereert, de organisatie en wat deze kan doen.
LINK
In 2007 publiceerde het ministerie van Justitie (toen nog zonder ‘Veiligheid’) het boek ‘Justitie over morgen. Scenario’s en strategieën voor 2015’ (Ministerie van Justitie, 2007). In dit artikel worden, anno 2015, de scenario’s nog eens bezien om na te gaan welk scenario het meest van toepassing is. De auteur komt uit bij het scenario ‘Bang Nederland’ en gaat in dit artikel in op die angst en de morele vragen die de discussie aangaande de toestroom van vreemdelingen oproept, en met name ook op de gevolgen die dit heeft voor kinderen. Kan er in dit bange land nog aandacht zijn voor de humanitaire vraagstukken. Of valt het wel mee met ‘Bang Nederland’?
DOCUMENT
De reclassering geeft haar cognitieve vaardigheidstrainingen vooral in groepen. Solo is de enige training die deelnemers een-op-een volgen. In dit vooronderzoek kijken we of Solo werkzaam is en voorziet in een behoefte. Over Solo Solo is afgeleid van het Engelse geaccrediteerde programma One-To-One. In 2016 zijn wijzingen op de programma-inhoud aangebracht: Solo heeft een praktischer insteek gekregen en is meer op de Nederlandse reclasseringspraktijk aangepast. Anno 2021 is opnieuw behoefte aan aanpassing: de sessies dienen meer op de leerdoelen te worden afgestemd en de delictanalyse kan eenvoudiger worden ingericht. Doel In dit onderzoek willen we het nut en de noodzaak voor de doorontwikkeling van Solo vaststellen, op basis van onderstaande vragen: Wat is de werkzaamheid van Solo? Op welke wijze sluit Solo aan op de behoeften van groepen cliënten en op de veranderende context? Welke regio’s voeren Solo uit (wat zijn redenen om Solo niet uit te voeren)? Welke suggesties voor doorontwikkeling worden gedaan? Als Solo bruikbaar en toepasbaar is, volgt de doorontwikkeling in een later stadium. Looptijd 01 oktober 2021 - 31 januari 2022 Aanpak Voordat aanpassingen in de training zullen worden gedaan, doen we een behoeftepeiling. Managers, coaches, trainers en deelnemers vormen de doelgroep van deze behoeftepeiling. Het vooronderzoek geeft concrete handvatten voor de doorontwikkeling en implementatie van Solo. Er worden meerdere onderzoeksmethoden ingezet: Literatuurstudie Enquête Semi-gestructureerde interviews bij reclasseringswerkers en cliënten Evaluatieformulieren bij cliënten Data-analyse IRIS Downloads en links
Met het rijksbrede programma ‘Nederland Circulair in 2050’ wil de Rijksoverheid een omslag maken naar een circulaire economie, met als uitgangspunt 50% minder verbruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) in 2030. In hun voorbeeldfunctie tegenover bedrijven en consumenten hebben overheidsorganisaties als doel gesteld om in 2020 slechts 35% restafval te genereren binnen hun bedrijfsvoering. Een afdeling Facility Management, gericht op ondersteuning van het primaire proces, kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Maar hoe doe je dat? Facilitaire professionals van overheidsorganisaties ervaren knelpunten die hen belemmeren om de doelstellingen te behalen. Zij vinden het bijvoorbeeld lastig om de circulaire gedachte en circulair gedrag in alle schakels van het bedrijfsproces te stimuleren. En beschikken niet altijd over de juiste kennis om gericht actie te ondernemen. In dit project wordt dan ook handelingsgericht onderzoek verricht rondom de vraag: “Met welk handelingsprotocol kunnen facilitaire professionals van de Rijksoverheid duurzaam gebruikersgedrag stimuleren, de afval- en grondstofstromen verduurzamen en daarmee bijdragen aan een circulaire bedrijfsvoering?” De projectpartners Dienst Justitiële Inrichtingen en FM Haaglanden willen samen met De Haagse Hogeschool een handelingsprotocol ontwikkelen zodat facilitaire professionals de circulaire bedrijfsvoering binnen overheidsorganisaties kunnen optimaliseren. Het project speelt daarmee in op de huidige handelingsverlegenheid bij facilitaire professionals die in zeer korte tijd de ambitie van 35% restafval in 2020 dienen te halen. De urgentie van het project is daarmee zeer groot. In twee jaar ontwikkelt De Haagse Hogeschool dit handelingsprotocol samen met de projectpartners. Het projectplan bestaat uit activiteiten die zijn gericht op 1) het inventariseren en stimuleren van duurzaam gedrag bij eindgebruikers, 2) het inventariseren en stimuleren van duurzaam gedrag bij facilitaire professionals, 3) het ontwikkelen en toepassen van een praktisch handelingsprotocol voor facilitaire professionals van de Rijksoverheid en 4) het dissemineren in praktijk, onderwijs en onderzoek.