Full text beschikbaar met HU-account. Het evalueren van de effectiviteit van een complexe interventie in een gerandomiseerde klinische trial is niet eenvoudig.1,2) In de literatuur wordt een interventie als effectief beschouwd wanneer er een positief resultaat op de primaire uitkomst is gevonden. Echter, om de validiteit en betrouwbaarheid van een interventie te beoordelen is kennis nodig over de mate waarin de interventie is uitgevoerd als gepland, ofwel de interventiegetrouwheid.3) Daarnaast geeft kennis over interventiegetrouwheid inzicht in hoeverre de implementatie succesvol was en daadwerkelijk een bijdrage heeft kunnen leveren aan de geobserveerde uitkomsten.
DOCUMENT
Het doel van de klinische forensische zorg, of meer specifiek de tbs-maatregel, is het beveiligen van de maatschappij; op korte termijn door iemand uit de maatschappij te halen en op langere termijn door behandeling gericht op het verlagen van risicofactoren en het opbouwen of versterken van beschermende factoren. In de media verschijnen met enige regelmaat kritische verhalen over de forensische zorg, meestal naar aanleiding van een ernstig incident, zoals een delict gepleegd door een tbs-patiënt op verlof. De vraag die daarbij steeds wordt opgeworpen, is hoe effectief de tbs-maatregel en behandeling in de forensische zorg is. Het is logisch dat er maatschappelijke onrust ontstaat bij ernstige incidenten en de opgeworpen vragen vanuit de maatschappij zijn terecht. Toch is enige nuancering hier op zijn plaats, aangezien recidive tijdens forensische behandeling uitzonderlijk is. Zo werd in een recent onderzoek met gegevens van het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT) gevonden dat slechts bij 0,15% van de 15.050 positief beoordeelde verlofaanvragen sprake was van een ongeoorloofde afwezigheid met recidive. Verder blijkt al jaren uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) dat ernstige recidive na ontslag uit de forensische zorg, met name de tbs, relatief laag is, in ieder geval aanzienlijk lager dan na een gevangenisstraf. Hierbij dient aangetekend te worden dat de cijfers lastig te vergelijken zijn vanwege belangrijke verschillen tussen de groepen. De recidivecijfers tijdens en na forensische zorg zijn dus relatief gunstig, maar een delict kan enorme impact hebben en het zo veel mogelijk voorkomen van recidive blijft het ultieme doel van de behandeling in de forensische zorg. Het is nog onduidelijk wat precies bijdraagt aan recidivereductie en hoe behandeleffectiviteit of behandelsucces gedefinieerd kan worden.
DOCUMENT
van de website van het tijdschrift: "In deze aflevering van de methodologieserie wordt het meten van therapietrouw behandeld. Therapietrouw heeft grote invloed op de klinische uitkomsten van een behandeling. Het is essentieel dat die goed gemeten wordt in de klinische praktijk, in geneesmiddelenonderzoek en in onderzoek dat erop is gericht therapietrouw te verbeteren. In dit artikel wordt bepleit om zorgvuldige benamingen en definities te gebruiken voor de verschillende vormen van therapietrouw. Het belang van het meten van therapietrouw in de klinische praktijk en in onderzoek wordt benadrukt en de meest gebruikte methoden van het meten van therapietrouw worden besproken."
LINK
DOEL. Dit artikel beoogt een kritische analyse te geven van de manier waarop het begrip Evidence Based Practice in de literatuur doorgaans wordt ingevuld, waarna mogelijkheden worden geschetst de in het artikel geconstateerde bezwaren te ondervangen. METHODE. Er is literatuuronderzoek gedaan naar de manier waarop EBP in de literatuur wordt ingevuld. RESULTAAT. Hoewel in de literatuur met betrekking tot EBP wordt aangegeven dat het handelen van professionals gebaseerd zou moeten zijn op een integratie van wetenschappelijk onderzoek, klinische expertise en cliëntenvoorkeuren, krijgt de bron van het wetenschappelijk onderzoek de meeste nadruk. Binnen dit wetenschappelijk onderzoek wordt kwantitatief onderzoek bovendien doorgaans hoger gewaardeerd dan kwalitatief onderzoek. De andere kennisbronnen (deskundigheid van de cliënt en expertise van de verpleegkundige) die bij EBP worden onderscheiden, blijven veelal onderbelicht. DISCUSSIE EN CONCLUSIE. De manier waarop EBP meestal wordt ingevuld en geïmplementeerd brengt een aantal beperkingen met zich mee. Voorbeelden hiervan zijn de beperkte aandacht voor: de kern van het verplegen, de interactie tussen de cliënt en de verpleegkundige, de context of de cultuur waarin de zorgverlening plaatsvindt, het benutten van de ervaringsdeskundigheid van de cliënt en de expertise van de verpleegkundige zelf. In het artikel worden suggesties gegeven om deze beperkingen te ondervangen, zodat EBP inderdaad de integratie wordt van de verschillende kennisbronnen die in de literatuur worden onderscheiden en EBP met mogelijk meer succes kan worden geïmplementeerd.
DOCUMENT
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
DOCUMENT
Het Stroke Cohort Outcomes of REhabilitation (SCORE)-onderzoek bestaat tien jaar. Dit observationele onderzoek van Basalt volgt patiënten met een beroerte. Aanvankelijk was het doel om uitkomsten, praktijkvariatie in proces en structuur, en kosten te meten. Momenteel is het onderzoek meer gericht op meeteigenschappen van nieuwere Patient-Reported Outcome Measures (PROMs). In dit artikel geven we een overzicht van de resultaten van het SCORE-onderzoek met gerichte aanbevelingen en blikken we vooruit.
DOCUMENT
Forensisch sociale professionals hebben een cruciale rol in de trajecten van cliënten met verslavingsproblematiek. Veel onderzoek naar de effectiviteit van het forensische werk gaat over methodieken; er is relatief weinig bekend over de persoon van de forensisch sociale professional en diens persoonlijke stijl en opvattingen. Wat zijn bijvoorbeeld opvattingen ten aanzien van (de behandelbaarheid van) middelenmisbruik van forensische cliënten? Wanneer en hoe grijp je in als een cliënt terugvalt in middelengebruik? Hier is nog nauwelijks onderzoek naar verricht. In dit artikel presenteren wij de resultaten van een verkennend onderzoek naar de attitudes ten aanzien van cliënten die middelen gebruiken en behandelbaarheid van verslaving van reclasseringswerkers en professionals in de ambulante en klinische forensische zorg. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de verschillen tussen subgroepen naar gender, werkervaring, setting, verslavingsprofessional of niet, en persoonlijke ervaringen met middelengebruik/verslaving. Vervolgens wordt ingegaan op de acties en overwegingen van forensisch sociale professionals bij het constateren van middelengebruik bij cliënten. Na de conclusies besluiten we met enkele aanbevelingen voor de versterking van de beroepspraktijk. Eerst worden de bevindingen uit eerdere literatuur beschreven.
DOCUMENT
Dit artikel beschrijft de bevindingen uit een explorerend literatuuronderzoek naar de grammaticale ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen tussen 7 en 10 jaar met en zonder een taalontwikkelingsstoornis (TOS). De resultaten worden ook in een klinische context geplaatst, met als doel logopedisten te ondersteunen in de behandeling van grammaticale problemen bij kinderen met TOS in deze leeftijdsgroep. Grammaticale problemen zijn een kernprobleem van kinderen metTOSen behandeling van deze grammaticale problemen is daarmee een kerntaak van de logopedist. De verwervingsvolgorde van grammaticale structuren bij Nederlandstalige kinderen met een normale taalontwikkeling is redelijk duidelijk tot een leeftijd van 5 á 6 jaar. Voor oudere kinderen is dit veel minder het geval. Deze informatie is echter wel van belang om passende grammaticale behandeldoelen te kunnen selecteren en prioriteren.
DOCUMENT
Purpose: To systematically review literature on nutritional intake, nutritional status and nutritional interventions, and to study their association with short- and long-term clinical outcomes in people with a major dysvascular lower limb amputation. Methods: PubMed, Ovid, CINAHL, and The Cochrane Library were searched. Studies were included if nutritional intake, nutritional status, or nutritional interventions in people with a major dysvascular lower limb amputation were analyzed. Results: Of the 3038 unique papers identified, 30 studies were included. Methodological quality was moderate (1 study) or weak (29 studies). Limited information was available on nutritional intake (2 studies) and nutritional interventions (1 study). Nutritional intake and nutritional status were assessed by diverse methods. The percentage of people with a poor nutritional status ranged from 1% to 100%. In some studies, measures of poor nutritional status were associated with adverse short- and long-term clinical outcomes. Conclusions: The percentage of people with a poor nutritional status is inconclusive in the major dysvascular lower limb amputation population, because of the heterogeneity of the assessment methods used. Some included studies reported a negative association between poor nutritional status and clinical outcomes. However, these results should be interpreted with caution, because of the limited quality of the studies available. Studies high in methodological quality and high in hierarchy of evidence are needed.IMPLICATIONS FOR REHABILITATION The proportion of people with a poor nutritional status in the major dysvascular lower limb amputation population is inconclusive. Poor nutritional status seems to affect clinical outcomes negatively. More uniformity in assessment of malnutrition in the major dysvascular lower limb amputation population is needed.
DOCUMENT
Risicotaxatie is niet meer weg te denken uit het forensische veld. Het gebruik van wetenschappelijk gefundeerde instrumenten om een gestructureerde inschatting te maken van recidiverisico’s heeft de afgelopen decennia een belangrijke rol gekregen in de besluitvorming inzake de strafoplegging en het resocialisatieproces. In verschillende fasen van een traject is het gebruik van deze instrumenten ingebed in de procedures, bijvoorbeeld bij Pro Justitia onderzoeken, bij advisering en toezicht door de reclassering en binnen de ambulante en klinische forensische zorg. De uitkomsten van een risicotaxatie zijn van invloed op zowel de berechting als op (vervolg)trajecten. Als een risicotaxatie niet correct is uitgevoerd, of als de resultaten niet duidelijk zijn geformuleerd en daardoor niet goed worden begrepen, kan dit nadelige gevolgen hebben. Een relevant thema waar nog relatief weinig aandacht naar uitgaat, is hoe over de resultaten van een risicotaxatie helder wordt gecommuniceerd naar bijvoorbeeld besluitvormers. Risicocommunicatie vormt in feite de link tussen enerzijds de risicotaxatie en anderzijds de besluitvorming en het daaropvolgende risicomanagement. Het is belangrijk dat er helder over de resultaten van een risicotaxatie wordt gecommuniceerd, zodat de besluitvormer de risico’s adequaat kan inschatten en hierop diens beslissingen zo goed mogelijk kan afstemmen. Dit artikel gaat nader in op het communiceren over de risicotaxatie-resultaten naar besluitvormers, zoals rechters, of naar collega’s in de keten.
DOCUMENT