BACKGROUND: Intensive care unit (ICU) patients age 90 years or older represent a growing subgroup and place a huge financial burden on health care resources despite the benefit being unclear. This leads to ethical problems. The present investigation assessed the differences in outcome between nonagenarian and octogenarian ICU patients.METHODS: We included 7900 acutely admitted older critically ill patients from two large, multinational studies. The primary outcome was 30-day-mortality, and the secondary outcome was ICU-mortality. Baseline characteristics consisted of frailty assessed by the Clinical Frailty Scale (CFS), ICU-management, and outcomes were compared between octogenarian (80-89.9 years) and nonagenarian (> 90 years) patients. We used multilevel logistic regression to evaluate differences between octogenarians and nonagenarians.RESULTS: The nonagenarians were 10% of the entire cohort. They experienced a higher percentage of frailty (58% vs 42%; p < 0.001), but lower SOFA scores at admission (6 + 5 vs. 7 + 6; p < 0.001). ICU-management strategies were different. Octogenarians required higher rates of organ support and nonagenarians received higher rates of life-sustaining treatment limitations (40% vs. 33%; p < 0.001). ICU mortality was comparable (27% vs. 27%; p = 0.973) but a higher 30-day-mortality (45% vs. 40%; p = 0.029) was seen in the nonagenarians. After multivariable adjustment nonagenarians had no significantly increased risk for 30-day-mortality (aOR 1.25 (95% CI 0.90-1.74; p = 0.19)).CONCLUSION: After adjustment for confounders, nonagenarians demonstrated no higher 30-day mortality than octogenarian patients. In this study, being age 90 years or more is no particular risk factor for an adverse outcome. This should be considered- together with illness severity and pre-existing functional capacity - to effectively guide triage decisions.TRIAL REGISTRATION: NCT03134807 and NCT03370692 .
DOCUMENT
Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
DOCUMENT
There is a central dilemma embedded in the relationship between teachers and researchers. Teachers know the story of the classroom well, but they are seldom asked to tell their stories, nor do they usually have the opportunity. Researchers, on the other hand, are skilled at telling certain things about classrooms, but they often miss the central stories that are there. This divergence can lead to different opinions on what teaching is about and what is important within it. To bridge this gap, we describe an approach which puts the teacher and the student at the centre. With respect to emotional and behavioural problems of students, we underline the notion of student-teacher compatibility, deriving from theories emphasizing the transactional/reciprocal nature of human behaviour. One of the aims of the Lectorship and Knowledge Network Behavioural Problems in School Practice, is to identify at-risk-teachers (i.e. those most vulnerable to the presence of behaviourally challenging students and parents) so that interventions, both in initial teacher training as well as in inservice training can be applied to help them develop adequate attitudes and coping-skills. In clinical supervision, peer coaching or reflective practice, these teachers can be helped to consider in what way student and parental problem behaviour contribute to their loss of satisfaction, their feelings of self doubt, perceived disruption of the teaching process, and their frustration working with parents.
DOCUMENT
De Korte Interventie Methode is een laagdrempelige, kortdurende interventie gericht op communicatie problemen binnen niet-westerse migranten gezinnen. In dit hoofdstuk wordt deze interventie inhoudelijk toegelicht en onderbouwd.
DOCUMENT
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
DOCUMENT