Vmbo-leerlingen leren vaak op een oppervlakkige manier. Ze herhalen leerstof en werken in voorgestructureerde stapjes. Maar onderzoek wijst uit dat leren effectiever is als leerlingen zelf op zoek moeten naar relaties tussen onderwerpen en begrippen.
Wie of welke doelgroepen hebben welke leerbehoefte, ofwel wat is de leervraag?-wie is de leerling, wie de leraar en wat is het leerdoel van de leerstof in het educatief programma?-hoe ziet een programma er uit dat wervend is en de leerling in contact brengt met de kernwaarden van de stichting?-hoe is het programma eenvoudig te beginnen en op den duur uit te breiden? Vanuit welke maatschappelijke wens of noodzaak is er een reden tot het ontwikkelen van een educatief programma voor maatschappelijke doelgroepen Welke rol zou de stichting IJssellandschap moeten of kunnen spelen in een educatief programma-wie zijn partners in een educatief programma?-welke financiële, organisatorische en overige middelen zijn nodig om een start te kunnen maken met het programma?-welke stap of stappen kan de stichting zetten en met wie voert ze dit uit. Deze vragen werden tijdens de besprekingen van de klankbordgroep nog uitgebreid met de vraag: welke organisatorische vormen, bij samenwerking, zijn geschikt om te zorgen dat de stichting invloed kan (blijven) uitoefenen op doelstelling en inhoud van educatie.
MULTIFILE
In 2015 komt er een einde aan de tijdelijke afwijking in het examenprogramma geschiedenis voor de tweede fase, waarbij het centraal examen betrekking had op de domeinen A en C. Vanaf 2015 heeft het centraal examen betrekking op de domeinen A en B. Op basis van twee pilots (havo en vwo) in de periode 2004 - 2010 en het werk van een tussencommissie heeft een commissie in opdracht van het College voor Examens een syllabus gemaakt, in een havo- en een vwo-versie, voor het examen in 2015. Deze syllabus bevat een nadere specificatie van het examenprogramma. De consequenties van deze syllabus zijn zodanig, dat het wenselijk bleek ook de Handreiking voor het schoolexamen aan te passen. Deze aangepaste handreiking ligt nu voor u. Ze bevat suggesties en adviezen voor de inrichting van het schoolexamen. Die hebben een niet-voorschrijvend karakter. De handreiking opent met een beschrijving van de positie van het vak in de vernieuwde tweede fase en een weergave van de veranderingen ten opzichte van het nu nog vigerende examenprogramma Daarna wordt ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen het havo- en het vwoprogramma en op de verdeling van de leerstof over het centraal examen en het schoolexamen. Vervolgens worden de eindtermen voor het schoolexamen uitgelegd en toegelicht. De mogelijkheden voor toetsing van de eindtermen in het schoolexamen komen aan de orde evenals suggesties voor weging van de verschillende toetsen. Er wordt ingegaan op afstemmingsmogelijkheden met andere vakken in de tweede fase en op de mogelijkheden die scholen vanaf 2007 hebben om eigen onderdelen toe te voegen aan de onderdelen die in het schoolexamen wettelijk voorgeschreven zijn. Ten slotte zijn enkele onderdelen uit een eerdere brochure (2007) opgenomen, die hun geldigheid hebben behouden. Zo wordt voorbeeldmatig kort ingegaan op een doorlopende leerlijn van onderbouw naar tweede fase. 'Het ontstaan (en de gevolgen) van de industriële samenleving' is een beschrijving van een mogelijke invulling van een diachronisch thema, waarin verschillende kenmerkende aspecten van tijdvak acht aan de orde komen. Voor het hoofdstuk over het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) is dankbaar gebruik gemaakt van de inbreng van collega's tijdens bijeenkomsten gewijd aan de inrichting van het schoolexamen in het kader van het SLO-project Kwaliteitsborging Schoolexamens.
Inclusief onderwijs wordt internationaal gezien als onderwijs dat recht doet aan kansengelijkheid voor álle leerlingen (Ainscow, 2020). In nederland zijn er, op weg naar inclusief onderwijs, diverse initiatieven en experimenten te vinden in scholen en samenwerkingsverbanden. Het rapport “Werkagenda Route naar Inclusief Onderwijs” van maart 2023 geeft aan dat, omdat de diversiteit onder leerlingen groot is, scholen meer tegemoet moeten komen aan de diverse ontwikkelbehoeften van leerlingen door bijvoorbeeld leerpaden en lessen te flexibiliseren. De flexibiliteit zit onder meer in variatie in leervormen, tempo, duur en individueel of samen werken. Ook de plaats waar de leerling leert varieert, van school, af en toe op een speciale plek of af en toe thuis. Van den Berg (2020) stelt dat de principes van gelijkheid (zoals doelen, leerstof, toetsing) en gelijktijdigheid (zoals tijdstippen en duur van de lessen) moeten worden afgebouwd bij het werken aan inclusief onderwijs. De route naar inclusief onderwijs wordt steeds meer gezien als een proces van onderwijs- én schoolontwikkeling (Schuman in Sardes, 2020). Leerkrachten lopen aan tegen de grenzen van het eigen onderwijs in tijd, ruimte, toetsen en doelen. Ze lopen tegen een systeem aan dat georganiseerd is in jaarklassen of units en gericht is op het nivelleren van verschillen door standaardisering en het meten van gelijke uitkomsten. Leerkrachten willen bijdragen aan inclusief onderwijs maar zijn nog onvoldoende toegerust om flexibel om te gaan met de barrières die het onderwijssysteem zichzelf heeft opgelegd.De uitdaging zit erin hoe te komen tot het inclusief organiseren van het onderwijs. Dit PD traject bij aan het grote systemische vraagstuk naar het “hoe” van inclusief onderwijs. Door het werken aan en het delen van effectieve praktijken wordt samen met medewerkers, schoolleiders en bestuurders een antwoord gevonden op de vraag hoe inclusiever onderwijs ingebed, geborgd en in leven gehouden kan worden in de organisatie.
Onderwijs in Wetenschap en Technologie (W&T) is belangrijk om leerlingen voor te bereiden op hun rol in de samenleving. W&T onderwijs wordt in de basisschool vaak vormgegeven als Onderzoekend en Ontwerpend Leren (OOL), waarin het stellen van leervragen een belangrijke vaardigheid is om kennis te verwerven en te beschouwen. Leraren onderschrijven het belang van leervragen stellen, maar vinden het vaak lastig om passende begeleiding aan onderzoekend en ontwerpend leren te bieden in de klas. De aanvrager, ingebed in het themaveld “Kwaliteiten van leraren” van het HAN Kenniscentrum “Kwaliteit van Leren”, wil een oplossing hiervoor ontwikkelen en richt zich daarom op de vraag: “Hoe kunnen leraren worden ondersteund in het efficiënt en effectief vaststellen van het hypothetische leertraject van leervragen?” Om een ondersteuningsmethodiek te ontwikkelen, wordt eerst door literatuuronderzoek en door stimulated recall interviews in de praktijk verkend welke ontwerpprincipes leraren ondersteunen bij het vaststellen van de mogelijke leerwaarde van leervragen. Vervolgens wordt door participerend ontwerponderzoek met een team van leraren in twee iteraties een ondersteuningsmethodiek ontworpen, getest, geëvalueerd en herontworpen. De beoogde opbrengst is een “routekaart”: een visueel ondersteunde handleiding voor de bepaling van het hypothetisch leertraject van leervragen, dat een beslisschema en handelingsalternatieven voor begeleiding bevat. De kennisdisseminatie van onderzoeksresultaten zal gericht zijn op leraren in het werkveld en op lerarenopleidingen door middel van trainingen, handleidingen, materialen en artikelen in vakbladen, als ook op de wetenschap in de vorm van wetenschappelijke artikelen en bijdragen aan (inter-) nationale conferenties. De aanvrager zal als lerarenopleider verworven inzichten inzetten in zowel bachelor- en master-lerarenopleidingen, als in onderwijs- en begeleidingsactiviteiten binnen het regionale netwerk van opleidingsscholen. Om zich zelf verder te bekwamen in projectmanagement, onderzoeksvaardigheden en valorisatie van onderzoeksopbrengsten in de driehoek onderwijs, onderzoek en praktijk, zal de aanvrager cursussen volgen, intervisie- en netwerkbijeenkomsten organiseren en gecoacht worden door betrokken lector.