Wat kan een reguliere school doen om ook slechthorende kinderen onderwijs te kunnen geven, in een klimaat waarin deze kinderen zich prettig voelen en tot hun recht komen? Inclusief onderwijs betekent dat elk kind de mogelijkheid krijgt om effectief onderwijs te volgen in de eigen buurt, waarbij verschillen tussen kinderen worden gewaardeerd en gerespecteerd. Bij inclusief onderwijs kan elk kind zijn of haar capaciteiten volledig ontplooien. Dat zou dus ook voor slechthorende kinderen moeten gelden. Maar is inclusief onderwijs voor deze groep mogelijk, terwijl recht wordt gedaan aan hun bijzondere communicatiebehoefte? In dit dossier vind je een interview met Annemiek Voor in 't Holt over dit onderwerp. Daarnaast biedt haar achtergrondartikel "Westervoort Inclusief. Een fictieve inclusieve school met dove en slechthorende leerlingen" tal van handvatten waarmee leerkrachten van diverse schooltypen hun onderwijs toegankelijk kunnen maken voor kinderen met een gehoorverlies. Ook vind je verschillende instrumenten waarmee je zelf als horende leraar een indruk kunt krijgen wat jouw slechthorende leerling(en) hoort, en vooral: wat niet. Door een blaffend hondje wordt in een powerpointboekje uitgelegd hoe het oor in elkaar zit, leuk om met de klas eens te bekijken. Op de pagina Voor kids: zo werkt je oor zijn ook nog handige links voor kinderen te vinden. Met een checklist kun je nagaan in hoeverre je zelf daadwerkelijk een actieve luisteraar bent.
DOCUMENT
Dit artikel beschrijft de bevindingen uit een explorerend literatuuronderzoek naar de grammaticale ontwikkeling van Nederlandstalige kinderen tussen 7 en 10 jaar met en zonder een taalontwikkelingsstoornis (TOS). De resultaten worden ook in een klinische context geplaatst, met als doel logopedisten te ondersteunen in de behandeling van grammaticale problemen bij kinderen met TOS in deze leeftijdsgroep. Grammaticale problemen zijn een kernprobleem van kinderen metTOSen behandeling van deze grammaticale problemen is daarmee een kerntaak van de logopedist. De verwervingsvolgorde van grammaticale structuren bij Nederlandstalige kinderen met een normale taalontwikkeling is redelijk duidelijk tot een leeftijd van 5 á 6 jaar. Voor oudere kinderen is dit veel minder het geval. Deze informatie is echter wel van belang om passende grammaticale behandeldoelen te kunnen selecteren en prioriteren.
DOCUMENT
De creatieve denkkracht van kinderen wordt nog niet vaak benut bij het vinden van oplossingen voor problemen in de dagelijkse praktijk. Hun ervaringen en ideeën zouden meegenomen kunnen worden in ontwerpprocessen door hen te laten participeren in de ontwikkeling van nieuwe producten. In het NRO‐NWO project “Co‐design with kids” hebben 32 kinderen uit groep 5 en 26 kinderen uit groep 7 van twee basisscholen gedurende zeven weken onder begeleiding van een onderzoeker en hun groepsleerkracht gewerkt aan een ontwerpopdracht van een ‘echte’ opdrachtgever gericht op het bewegingsonderwijs (Casus Gymzaal van de Toekomst) en op de speelruimte (Casus Memo). Een jury van zeven tot acht personen met expertise op het vlak van bewegen, buitenspelen, bewegingsonderwijs, onderwijs of ontwerpen heeft de kwaliteit van de ontwerpuitkomsten van de kinderen beoordeeld in termen van originaliteit en variatie, inspiratie, uitwerking en relevantie. Uit de resultaten kwam naar voren dat de kinderen goed in staat zijn tussen‐ en eindproducten te bedenken die aansluiten bij de doelgroep. De ontwerpideeën scoorden over het algemeen ook hoog op de variatie in de oplossingen, de mate waarin de producten uitgewerkt, uitgedacht en direct toepasbaar waren en de mate waarin de eindproducten pasten binnen de context van het probleem. De ontwerpideeën waren volgens de juryleden en opdrachtgevers echter niet heel origineel; de ontwerpideeën waren in hun ogen niet erg vernieuwend, waren een afgeleide van bestaande concepten of bevatten geen verrassende elementen.
DOCUMENT
In dit artikel wordt de literatuur verkend op het terrein van een meer sociaalparticipatieve benadering van actief burgerschap. In deze literatuur wordt de ontwikkeling van burgerschap verbonden met de noodzaak zicht te ontwikkelen op handelingscontexten die voor zowel burgers als sociale professionals van belang zijn. We verkennen relevante literatuur van onder andere De Tocqueville, Dewey, Putnam, Lichterman en Biesta. Door aandacht te besteden aan burgerschap als praktijk beogen we dichter op de huid van het werk van sociale professionals te kruipen, waardoor de huidige ontwikkelingen rondom de bevordering van actief burgerschap bevraagd kunnen worden. Wat deze literatuurverkenning in beeld brengt is dat actief burgerschap niet tot bloei komt vanuit een opgelegde moraal, maar verbonden dient te worden met het dagelijkse handelen van burgers, waarin het “al doende leren” samen op gaat met de ontwikkeling van betekenisvolle praktijken. Sociale professionals hebben vooral tot taak dit type praktijken te ondersteunen en te faciliteren.
DOCUMENT
Er is geen twijfel over mogelijk dat de motorische vaardigheden van Nederlandse kinderen al decennia lang achteruit gaan. Zo laat onderzoek van Runhaar en collega's (2010) zien dat kinderen uit 2006 motorisch minder vaardig waren dan kinderen uit 1980 (zie ook Collard, Chinapaw, Verhagen, Valkenberg & Lucassen, 2014). Een peiling van de Inspectie van het Onderwijs concludeert dat in 2016 de motorische vaardigheid nog weer minder was dan in 2006 (Inspectie van het Onderwijs, 2018). Recent gepubliceerd onderzoek van Anselma et al. (2020) laat in deze periode een afname zien in vrijwel alle fitheidsaspecten; snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid. Wel hebben de kinderen een betere oog/hand coördinatie gekregen. Belgisch onderzoek geeft zelfs aan dat naar mate de kinderen ouder worden de kloof met de vorige generatie groter wordt (Lenoir et al. 2014). Deze achteruitgang in motorische vaardigheid baart zorgen, en heeft ertoe bijgedragen dat sportbonden, gemeenten, het ministerie VWS, het onderwijs, de kinderopvang en maatschappelijke partners het landelijk sportakkoord hebben opgesteld en ondertekend. Binnen dit landelijke akkoord zijn een zestal deelakkoorden opgesteld, waaronder het deelakkoord ‘Van jongs af aan vaardig in bewegen’. Dit deelakkoord beschrijft de ambitie om de neerwaartse spiraal van de motorische vaardigheid van kinderen om te buigen, met als uiteindelijk doel kinderen een goede start te geven voor een leven lang vaardig bewegen (zie kader). In navolging van het landelijk sportakkoord worden er op lokaal niveau actieplannen opgesteld (lokale sportakkoorden) om deze doelstellingen te bereiken. Binnen deze lokale akkoorden wordt veelvuldig gesproken over breed motorische ontwikkeling (BMO), een term die gebruikt wordt als kapstok om bijvoorbeeld veel lokale initiatieven aan op te hangen. Maar ook binnen de sport krijgt BMO steeds meer aandacht. Sterker nog, BMO lijkt momenteel haast de heilige graal te zijn om de motorische vaardigheid van de jeugd weer op peil te krijgen. Maar wat is BMO nu eigenlijk precies? En wat is er bekend vanuit onderzoek naar de mogelijke voordelen van BMO?
MULTIFILE
In het NRO-NWO project “Co-design with kids” worden in een consortium van kennisinstellingen en praktijkpartners richtlijnen voor leraren en ontwerptools voor kinderen ontwikkeld en geëvalueerd waarmee basisscholieren generieke 21ste-eeuwse vaardigheden kunnen ontwikkelen waaronder: 1. het ontwikkelen van empathie en inzicht in de ander; 2. communiceren en samenwerken met elkaar en de opdrachtgever; en 3. creatief denken. Deze vaardigheden ontwikkelen de kinderen aan de hand van vraagstukken uit de praktijk, van echte opdrachtgevers. Tijdens het ontwerpproces verkennen de kinderen in groepjes het probleem dat een echte opdrachtgever schetst en komen ze na een aantal weken met oplossingen. De Haagse Hogeschool (HHs) onderzoekt de kwaliteit van de ontwerpuitkomsten van de kinderen in termen van originaliteit, uitwerking, relevantie en toepasbaarheid en onderzoekt of de ontwerpideeën meerwaarde hebben voor de opdrachtgevers. De kinderen hebben gewerkt aan oplossingen voor vraagstukken uit drie domeinen: het bewegingsonderwijs, de speelruimte en de zorg. In elk domein worden minimaal twee ontwerprondes uitgevoerd, één waarbij het ontwerpproces door een ontwerper wordt gefaciliteerd en één waarbij het ontwerpproces door de groepsleerkracht van de kinderen wordt begeleid.
DOCUMENT
We bevinden ons in een tijdperk waarin veel kinderen te dik zijn en te weinig bewegen. Daar wordt op verschillende manieren aandacht aan besteed, waarbij vooral wordt ingezet op het bevorderen van een gezonde actieve leefstijl. In dit artikel wordt ingegaan op de relatie tussen de motorische ontwikkeling van kinderen en een actieve leefstijl op latere leeftijd.
DOCUMENT
Een leven lang bewegen start bij de beheersing van fundamentele motorische vaardigheden. Hier ligt een kans voor het bewegingsonderwijs om zicvh mee te profileren. In dit artikel wordt ingegaan op de relatie tussen motorische ontwikkeling en een actieve leefstijl en de bijdrage die het bewegingsonderwijs kan leveren.
DOCUMENT
Er zijn steeds meer kinderen die te dik zijn en te weinig bewegen. Ook zijn er steeds meer kinderen met een motorische achterstand. Op allerlei manieren wordt hier aandacht aan besteed. Wat zijn de trends rondom gezondheid? En wat is het belang van de ontwikkeling van motorische vaardigheden en de wijze waarop de motorische ontwikkeling gemonitord kan worden in de lichamelijke opvoeding?
DOCUMENT
Vijftig jaar geleden hoorden jonge kinderen thuis bij hun moeder en waren er nauwelijks kindercentra. Ze speelden met broers, zussen of buurkinderen in en rond het huis zonder professionele begeleiding. Lang niet alle kinderen gingen naar de kleuterschool. En niemand had nog gehoord van leerlingvolgsystemen voor peuters en kleuters om hun taal en cognitie te beoordelen met het oog op schoolsucces. Binnen enkele generaties is de opvoeding van jonge kinderen diepgaand veranderd. Genetisch verandert ‘het kind’ of ‘de opvoeder’ natuurlijk niet. Maar de opvoeding van vroeger is wezenlijk anders dan de hedendaagse opvoeding. Enerzijds bieden kindercentra en scholen goede nieuwe mogelijkheden aan kinderen en hun ouders. Maar er zijn ook schaduwkanten door wisselende groepen in kindercentra of een te schoolse benadering. Dit boek gaat over de vakkennis van speelse en liefdevolle professionals die werken met jonge kinderen. Het biedt een theorie over ontwikkeling, opvoeding en educatie van jonge kinderen in de 21ste eeuw. Deze theorie is gebaseerd op ervaringen van praktijkpedagogen, internationaal onderzoek naar jonge kinderen in gezin, kindercentra en scholen en het empirische onderzoek van de auteurs de afgelopen 40 jaar.
LINK