Een aantal wijken binnen Haarlem Oost vallen onder de 40+ wijken, ook wel de Vogelaarwijken van Nederland genoemd. Uit de leefbarometer en de meer specifieke cijfers rond inkomensontwikkeling en arbeidsparticipatie blijkt dat wijken in Haarlem Oost langzaam maar zeker verder op achterstand raken ten opzichte van het Haarlemse gemiddelde. In het licht van deze ontwikkelingen is het van essentiële betekenis dat bewoners en ondernemers weer perspectief kunnen zien voor hun omgeving en voor zichzelf. Sociaaleconomische problematiek vraagt om een gerichte aanpak, een aanpak op strategisch niveau. Investeren in fysiekruimtelijke interventies wordt in deze studie gezien als voorwaarde voor de aanpak van die sociaaleconomische problematiek. Op basis van het verbeteren van de fysiek ruimtelijke condities en kwaliteit kan een belangrijke bijlage geleverd worden aan de versterking van het woon- en leefklimaat in de wijken. In deze studie wordt ten eerste een inventarisatie gemaakt van de reeds bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten van Haarlem Oost en wordt aangegeven waar fysiek ruimtelijke conditie slecht zijn en interventies nodig zijn ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen die nodig zijn om weer perspectief te kunnen bieden aan de mensen die reeds in Haarlem Oost wonen en graag willen blijven wonen. Nieuwe ontwikkelingen voor mensen die hun onderneming een nieuwe impuls willen geven maar ook voor nieuwe bewoners en ondernemers die nodig zijn om nieuwe energie te bieden aan de omgeving. Nieuwe bewoners die kleur zullen geven aan de monocultuur van het naoorlogse gezinsleven dat niet meer past bij de gemêleerde en geïndividualiseerde maatschappij van vandaag de dag.
Dit artikel is een beschouwende reflectie op een onderzoeksrapport dat we eerder schreven over het politiestraatwerk gedurende de coronacrisis, die volgens ons niet los gezien kan worden van de aard van onze complexe risicomaatschappij. Tijdens de coronacrisis moesten politieagenten op straat landelijk afgekondigde voorzorgsmaatregelen handhaven die tot doel hadden het risico op verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Dit veranderde het profiel van het politiestraatwerk, dat meer betrekking kreeg op het alledaagse sociale verkeer, niet het maatschappelijk domein waar politieagenten zich vanuit hun functie van handhaving van de rechtsorde en hulpverlening normaliter op focussen. Mede hierdoor werden politieagenten op het lokale niveau van hun werkgebied geconfronteerd met de bredere maatschappelijke effecten van de ‘coronamaatregelen’, die de landelijke overheid uit het oog was verloren. Dit leidde geregeld tot ethische dilemma’s. Het meest kenmerkende ethische dilemma was de vraag of het goed was te moeten optreden tegen mensen die gedrag vertoonden dat voor (en na) die tijd niet strafwaardig was. Hieruit trekken wij, op hoofdlijnen, twee lessen aangaande de politiefunctie in crisistijd. Ten eerste is het zaak de politie niet eendimensionaal te positioneren als zwaardmacht die landelijke maatregelen handhaaft, maar als handhavingsorgaan die de samenleving waarin zij werkt, helpt om door een crisis te komen. Lokaal maatwerk past daarbij, onder gezag van de burgemeester. Ten tweede dient binnen de politie expliciet de discussie te worden gevoerd over de morele dilemma’s die het handhaven van voorzorgsmaatregelen met zich meebrengt.
LINK