Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
Om historische concepten effectiever te doceren dan via traditionele leerstofoverdracht mogelijk is, pleiten de auteurs voor het creëren van een krachtige leeromgeving en het aanbieden van een groter, betekenisvoller geheel. Op deze wijze zouden de leerlingen in het voortgezet onderwijs een dieper besef krijgen van historische concepten. Deze opzet is gebaseerd op de leertheorie van Vygotsky die uitgaat van een gezamenlijk, probleemgericht leren waarbij studenten in overleg en debat deelnemen aan het leerproces om samen verder te ontwikkelen
Docenten van Fontys Hogeschool Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek (BEnT) hebben geëxperimenteerd (Gorissen, 2014) met Flipping the Classroom in relatie tot de taxonomie van Bloom. Bij dit concept worden lage kennisniveaus uit deze taxonomie voor de les aangesproken en in de les worden hogere kennisniveaus aangesproken. Bij het herontwerp van hun lessen zijn docenten ondersteund door workshops, gegeven door Fontys Educatief Centrum (FEC). Het onderzoek geeft inzicht in de ervaringen van docenten als ze Flipping the Classroom toepassen en dient als input voor FEC zodat toekomstige workshops nog beter aansluiten bij behoeften van docenten. De hoofdvraag is: Wat zijn ervaringen van docenten en studenten van een HBO-instelling met het toepassen van de taxonomie van Bloom in relatie tot Flipping the Classroom? Hiervoor zijn drie deelonderzoeken uitgevoerd, te weten een kwalitatieve analyse van de lesvoorbereidingen en individuele interviews met docenten en een kwantitatief onderzoek onder studenten over de door hun gevolgde lessen via dit concept. Resultaten laten zien dat docenten het concept correct toepassen en ze hiervoor activerende werkvormen en ICT tools inzetten. Docenten zijn enthousiast over de toepassing ondanks dat herontwerp tijdrovend is. Studenten kenden het concept vooraf niet maar hérkenden het wel, zowel voorafgaand als in de les. Vanwege de lage respons onder studenten kan alleen een voorzichtige conclusie getrokken worden dat het concept bijdraagt aan betere verwerking van de leerstof en dat het vaker toegepast mag worden. De belangrijkste aanbevelingen zijn gericht op kennisdeling tussen docenten die dit concept (willen gaan) toepassen in het onderwijs en nader onderzoek naar de invloed op de leerprestaties van de studenten.
Kunststofcomposieten of Vezel Versterkte Kunststoffen (VVK) zijn moderne materialen die steeds vaker gebruikt worden als vervanging van conventionele materialen. Vooral in de ?mobiliteit? wordt voor vezelversterkte kunststoffen gekozen, omdat het producten een stuk lichter maakt. Lichtere producten presteren immers beter. Door de grote opkomst van vezelversterkte kunststoffen, zal ook de ?herstelmarkt? voor vezelversterkte kunststoffen de komende jaren een hoge vlucht gaan nemen. Recent zijn ook grote autofabrikanten begonnen met de verkoop van betaalbare auto?s met een veiligheidkooi die bestaat uit één groot vezel versterkt kunststofonderdeel. Na een botsing is het vervangen van zo?n deel bijna net zo kostbaar als het kopen van een nieuwe auto! Omdat autoschadeherstelbedrijven nauwelijks ervaring hebben met het repareren van vezelversterkte kunststoffen hebben zij HAN Automotive om hulp gevraagd. Vezelversterkte kunststof is echter een complex materiaal en reparatie vereist dan ook hoogwaardige theoretische kennis en specifieke praktische vaardigheden. In andere branches is veel meer ervaring met repareren en door onderzoeksinstellingen is al veel diepgaand onderzoek verricht. Vandaar dat het initiatief is genomen om een netwerk te vormen met partijen die ?van wanten weten? om het probleem van autoschadeherstellers aan te pakken en gezamenlijk te werken aan een praktische ?Tool? waarmee: * Bepaald kan worden wat de best passende manier is om de specifieke schade te repareren, * Vooraf ingeschat kan worden welke resultaten met een reparatie behaald kunnen worden. Omdat de waarde van een dergelijke ?Tool? niet beperkt is tot de automotive branche, heeft een flink aantal partijen uit de vezelversterkte kunststofbranche zich bij het initiatief aangesloten.
De overgang naar een gasvrije gebouwde omgeving is een belangrijke doelstelling van de energietransitie. Daartoe wordt veel onderzoek gedaan naar het potentieel van lage-temperatuur verwarmingssystemen in bestaande woningen, zoals warmtepompen. Het zal echter nog even duren voordat alle bestaande CV-installaties zijn vervangen. Daarom blijven korte termijn besparingen door aanpassingen aan bestaande CV-installaties belangrijk, zoals door verlaging van de aanvoertemperatuur en waterzijdig inregelen. Veel verwarmingsinstallaties zijn namelijk overgedimensioneerd nadat veel woningen zijn nageïsoleerd. Echter kwantitatief inzicht in de daadwerkelijke besparingen die zonder comfortverlies te realiseren zijn ontbreekt nog. Ruwe schattingen variëren van 2 tot 7%. Daartoe zijn theoretische analyses niet voldoende en is empirisch onderzoek is noodzakelijk. Ook blijkt dat weinig woningeigenaren hiervan op de hoogte zijn en dat installateurs nog zelden deze diensten aanbieden of de klant hierop attenderen. Het energieadviesbureau Energiepaleis (MKB), TVVL (Kennisplatform installatietechniek), FedEC (beroepsvereniging energieadviseur) en MilieuCentraal (consumentenvoorlichting) hebben daarom de HvA gevraagd om onderzoek te doen ter onderbouwing van de kennisoverdracht naar de praktijk, de dienstverlening en verdienmodellen van installateurs en energie-adviseurs en ter versterking van de consumentenvoorlichting. Het laatste zal de vraag naar dienstverlening vergroten. De onderzoeksvragen zijn betrekking op: 1) kwantitatieve besparing; 2) comfortaspecten; 3) verdienmodellen voor dienstverlening; en 4) kennislacunes en hoe deze aan te pakken. Klankbordgroepen van installatiebedrijven en energie-adviseurs zullen betrokken worden bij uitvoering en resultaten van het onderzoek. TVVL en FedEC zullen haar kennis- en leerkanalen inzetten. Het KIEM onderzoek zal samenwerken met het lopende empirische onderzoek naar lage-temperatuur verwarmingssystemen. Dit onderzoek valt binnen het thema Energietransitie en Duurzaamheid: het betreft de ontsluiting van een significante energiebesparingsoptie; het versterkt de valorisatie van innovatie door het ondersteunen van nieuwe dienstverlening door de installatie- en adviessector; en tenslotte de beroepspraktijk en de consumentenorganisaties (de klanten) werken samen aan een gemeenschappelijke vraagstelling.
Bedrijven worden geconfronteerd met ontwikkelingen in de mondiale economie die sneller, complexer en onzekerder zijn dan vroeger en een grote impact hebben. Veel ontwikkelingen worden gedreven door Smart Industry: de verregaande digitalisering en verweving van apparaten, productiemiddelen en organisaties. Smart Industry biedt bedrijven in de maakindustrie kansen om producten, processen en business modellen drastisch te vernieuwen en daarmee hun concurrentiepositie te versterken. Middelgrote bedrijven missen echter tijd, capaciteit en kennis om meer radicale innovaties te onderzoeken en in actie om te zetten. Een groep van zes vooraanstaande bedrijven in (b2b-)maakindustrie in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag wil daarom gebruik maken van de kennis en faciliteiten die bij Hogeschool Rotterdam en Hogeschool InHolland beschikbaar zijn. In dit RAAK-project gaan de ondernemers samen met onderzoekers, docenten en studenten onderzoeken hoe de ondernemers hun innovatievermogen kunnen verbeteren om radicale innovatie-ideeën in het kader van Smart Industry te identificeren, te ontwikkelen en te vermarkten. Beide hogescholen zetten hiertoe een breed pallet van innovatiemodellen en -technieken in waarmee de studenten en vakdocenten de mkb-deelnemers zullen uitdagen en ondersteunen. Het project levert nieuwe kennis en inzichten op over het gebruik van deze modellen en technieken in het kader van Smart Industry. Deze kennis zal worden benut om de ‘innovatie- en ondernemerschapskit’ bij de hogescholen te versterken en het onderwijs te verbeteren.