De voedsel- en warenautoriteit is met nieuwe cijfers gekomen waaruit blijkt dat de hoeveelheid residuen van bestrijdingsmiddelen(MRL's )omlaag moeten en gelukkig ook bij veel winkels dalende zijn. Daarmee wordt gesuggereerd en geconcludeerd dat het voedsel veiliger en gezonder is. Waar ik echter nergens iets over lees (en dus kennelijk ook geen onderzoek naar wordt gedaan) is hoe het daadwerkelijk gesteld is met de voedselkwaliteit en dan bedoel ik met name de voedingswaarde en de percentages vitaminen en mineralen. Uit een ouder onderzoek bleek namelijk dat deze gedurende 20 jaar sterk zijn afgenomen.Dat is ernstig.
DOCUMENT
Het weer verandert voortdurend en in Nederland zijn er periodes waarin het steeds warmer, droger én natter wordt. In dit gesprek gaan we in op de vraag wat boeren kunnen doen om droogteschade te voorkomen. Als het om droogte gaat, hebben boeren niet alleen te maken met veranderend weer, maar ook met politieke en maatschappelijke druk. Door als onderzoekers, overheid en boeren de handen ineen te slaan, zoeken we naar nieuwe manieren om met droogte om te gaan. Adaptieve maatregelen en het beheer van het water-bodem systeem zijn hierin sleutelfactoren. Linda Snippe, onderzoeker bij Hogeschool Inholland, gaat hierover in gesprek met Sabine Pronk en Peter van der Maas. Sabine is beleidsmedewerker Klimaatadaptatie Agro bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ze vertolkt ook de rol van programmamanager voor het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw. Peter is lector Duurzame Watersystemen aan Hogeschool Van Hall Larenstein. Centrale vragen in dit gesprek zijn: “Welke factoren zijn belangrijk als we het hebben over droogte in de landbouw? En hoe kun je droogteschade in de landbouw tegengaan?”
LINK
Dit boek vertelt het verhaal van boerendochters die niet op de boerderij zijn gebleven en een bestaan in de stad boven het leven op het platteland verkozen. Het is op een bijzondere manier tot stand gekomen: de vrouwen die worden geportretteerd hebben in een aantal bijeenkomsten hun levensverhalen met elkaar gereconstrueerd en er woorden aan gegeven. Dat reconstrueren en vertellen van de verhalen ging voor de vrouwen gepaard met de nodige emoties – daardoor getuigen de verhalen van passie, kracht en lef. De verhalen vertellen over het proces van weggaan en aankomen. De boerendochters verlieten hun geboortegrond en het erf en ontgroeiden het plattelandsmilieu. In het stedelijke milieu waar ze aankwamen, moesten ze wennen aan andere omgangsvormen en ongeschreven gedragsregels. Ze voelden zich lange tijd onzeker in dit nieuwe stadsmilieu. En sommigen vragen zich nog steeds af waar ze zich het meeste huis voelen: in de stad of op het platteland of in een zelfgecreëerde mengvorm van the best of both worlds. In de portretten van deze boerendochters die van het erf zijn afgegaan komt enerzijds naar voren wat er in het leven van deze vrouwen is veranderd en hoe hun kindertijd en jeugd op de boerderij hen in hun verdere leven heeft gevormd. Anderzijds blijkt eruit dat er ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden op het platteland. Het platteland van hun jeugd bestaat veelal niet meer: veel boerenbedrijven zijn verdwenen, op boerenbedrijven die bleven vond mechanisatie en schaalvergroting plaats. En veel moderne boeren ontwikkelden nevenactiviteiten (en zo extra inkomsten) door een camping of zorgboerderij te beginnen. Daarnaast vestigden steeds meer stedelingen zich op het platteland. De zeer persoonlijke portretten in dit boek werpen een authentiek beeld op de veranderingen die zich hebben voltrokken zowel op het microniveau van de individuele levens van de boerendochters, als op het macroniveau van het platteland. Met bijdragen van: Gerda Aarnink (Twente); Hilde Bakker (Friesland); Aafke Boerhorst (Texel); Klasien van der Deen (Noordoostpolder); Sietske Dijkstra (Friesland); Nienke Dijkstra (Friesland); Lia van Doorn (Utrecht); Betty Mijlof (Drenthe); Trudi Miltenburg (Utrecht); Ineke van der Vlugt (Zuid-Holland).
LINK
In de afgelopen jaren zijn diverse gesprekken gevoerd tussen het groene onderwijs en het programma ‘Kas als Energiebron’, waarbij de urgentie van de behoefte aan kennisverspreiding via het onderwijs is uitgesproken. Een consortium van agrarische hogescholen, CIV Tuinbouw, Wageningen UR, Delphy, KAE, World Horti Centre, brancheorganisaties en glastuinbouwbedrijven werkt aan een project dat in het teken staat van het verduurzamen van de glastuinbouwsector. Glastuinbouw Nederland en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) spelen hierin ook een rol. In deze samenwerking wordt gewerkt aan interdisciplinair onderwijs en kennisdeling.
DOCUMENT
Dit boek beschrijft de groei van bedrijven naar sociale volwassenheid en dat betekent per definitie organisatieverandering. We zien de inzet van social media daarom ook als een innovatieproces en beschrijven dit proces aan de hand van drie fasen: pionieren, getting serious en succes met sociale media. Het biedt vele inzichten om de eigen leercurve te versnellen en risico's te minimaliseren.
LINK
Hoofstuk 4 in Sociale innovatie in de praktijk Hoofdstukindeling: 4.1 Inleiding 4.2 Noties van sociale innovatie in zorg en welzijn 4.3 Transformatie in het sociale domein 4.4 Sociale innovatie beschouwd vanuit het perspectief van waarden 4.5 De waarde van een sociale professional 4.6 Epiloog
LINK
Hoofdstuk 6 in Sociale innovatie in de praktijk. In dit hoofdstuk beschrijven we twee Utrechtse sociaal innovatieve initiatieven in het sociale domein die zijn ontwikkeld om de handelingscapaciteiten van sociaal kwetsbare burgers te versterken. Het ene initiatief is een gemengde woon-werkgemeenschap met opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen ('t Groene Sticht), gerealiseerd in 2003. Het tweede is een stadslandbouwinitiatief van meer recente datum (2010) met dagbesteding en re-integratietrajecten voor mensen met een meervoudige problematiek (De Volle Grond).
LINK
Onderzoekend vermogen is voor (aankomend) hbo-professionals van cruciaal belang om hun beroepsopleiding met succes te kunnen afronden en te kunnen functioneren als wendbare professional. Dit begrip wordt echter door verschillende experts regelmatig anders uitgelegd en dat zorgt voor verwarring. Onderzoekend vermogen in de praktijk biedt hierin houvast. Dit boek, gebaseerd op de nieuwste inzichten en met concrete voorbeelden uit verschillende vakgebieden, geeft voor het eerst een compleet overzicht van het begrip ‘onderzoekend vermogen’. Er wordt integraal ingegaan op de drie elementen van onderzoekend vermogen: 1. Eerst goed verdiepen in de vraag of het probleem; 2. Dan kritisch bestuderen wat anderen hebben gevonden; 3. En daarna als het relevant en nodig is zelf onderzoek doen. Deze drie centrale componenten worden op overzichtelijke en concrete wijze met elkaar verbonden. Het boek biedt op deze manier houvast bij het toepassen van onderzoekend vermogen om tot beroepsproducten te komen, zowel in de context van een beroepsopleiding als in de praktijk. Kortom, Onderzoekend vermogen in de praktijk is een uitermate geschikt boek voor aankomende hbo-professionals uit elk vakgebied!
MULTIFILE
Hoofdstuk 38 uit boek: Er is veel geschreven over leren, maar goede en toegankelijke overzichtswerken zijn er nauwelijks. Een basiswerk over leren in en om organisaties ontbrak al helemaal. Tot nu toe, want die constatering bracht Manon Ruijters en Robert-Jan Simons ertoe een basisboek te maken met 50 gezichtsbepalende concepten rond leren en ontwikkelen: 'Canon van het leren'. De ambitieuze auteurs kregen hulp van ruim vijftig auteurs, mensen uit wetenschap en praktijk, zodat er 50 toelichtingen op belangrijke concepten en hun grondleggers ontstonden. Deze auteurs brengen de theorieën niet alleen helder en zonder overbodige poespas over, maar delen hun persoonlijke fascinatie, ervaring en kritische reflecties.
LINK
Praktijkgericht onderzoek heeft zijn vaste plaats verworven in het curriculum van de Utrechtse SJD opleiding. Aan de hand van een aantal kwaliteitsnormen voor praktijkgerichte onderzoeksonderwijs maken we in dit artikel inzichtelijk hoe dit in de praktijk uitpakt en welke nieuwe vraagstukken dit oplevert. De Utrechtse onderzoekspraktijk laat zien dat eenduidige en gecommuniceerde verwachtingen, de kwaliteiten van de begeleider, en het waarderen van de kwaliteiten van de studentonderzoekers hierbij van groot belang zijn. Zo blijkt dat de motivatie van afstudeerders erg verschillend is. We maken een onderverdeling tussen intrinsiek-, extrinsiek- en a-gemotiveerde studenten. Ook wordt duidelijk dat de match tussen (student)onderzoeker en begeleidende docent een belangrijke factor voor succes is. Afhankelijk van de motivatie van de student dient de afstudeerbegeleider zijn begeleidingsstijl af te stemmen om de match zo goed mogelijk te maken. Ook laat de Utrechtse praktijk zien dat “veiligheid” en “onzekerheid” sleutelbegrippen zijn in het praktijkgericht onderzoek. Alleen als zowel studenten, onderzoekers, als docenten te durven twijfelen, kan in “veilige onzekerheid” kwalitatief hoogwaardig onderzoeksonderwijs vorm worden gegeven.
MULTIFILE