Het lectoraat Werken in Onderwijs is in 2020 gestart tegen een achtergrond van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan leraren en schoolleiders. Anno 2024 vormen deze tekorten nog altijd een veelkoppig monster. De ervaren werkdruk is hoog en leidt tot uitval, er zijn toenemende zorgen over de kwaliteit van het onderwijs zelf, het werk en ook schoolvakken zijn in voortdurende beweging. Bovendien lopen de tekorten de komende tien jaar nog verder op en zal de in- en uitstroom aan lerarenopleidingen te beperkt zijn om dit op te vangen. Het tekort aan onderwijsprofessionals kan worden gezien als een sluimerende crisis. Het is een gegeven dat onderwijsprofessionals continu met verandering te maken hebben en dat ontwikkelingen in hun werk (zoals het lerarentekort of de vraag hoe vorm te geven aan de onderwijsopdracht) zorgen voor permanente 'schuring' tussen belangen. Op basis van een analyse van onze inzichten en recente ontwikkelingen rondom het werken in onderwijs concluderen we dat het noodzakelijk blijft onderzoek te doen naar dit thema. We houden onze koers vast, maar met scherpere ambities. We formuleren onze nieuwe missie als volgt: met ons onderzoek dragen we bij aan het versterken van het beroep van onderwijsprofessionals in de volle breedte in schoolorganisaties die te kenmerken zijn als leerwerkplekken, waarbinnen wordt samengewerkt gericht op een aantrekkelijk beroep en goed onderwijs. Onze visie is dat praktijkgericht en, waar mogelijk, participatief onderzoek sámen met onderwijsprofessionals en vanuit een systemische kijk (gericht op de lagen van onderwijsprofessionals en schoolorganisatie; met oog voor het waartoe) bijdraagt aan deze missie. Voor onze tweede termijn formuleren we daarom de volgende hoofdvraag: Hoe kunnen (aanstaande) onderwijsprofessionals zich professioneel (blijven) ontwikkelen in schoolorganisaties die fungeren als leerwerkplek voor het realiseren van een aantrekkelijk beroep en kwalitatief goed onderwijs?
DOCUMENT
Case report. Dossiernummer 405-17-720 In deze studie onderzochten we de opzet en inhoud van professionalisering van leraren in basis- en voortgezet onderwijs aan nieuwkomers-kinderen in Zweden en Vlaanderen. Dit deden we tegen de achtergrond van zorgen in Nederland rond de kwaliteit van onderwijs aan deze doelgroep. Opleiding en van leraren maakt deel uit van deze bredere problematiek. De centrale onderzoeksvraag was: Hoe wordt in Zweden en Vlaanderen vorm en inhoud gegeven aan de professionalisering van leraren die onderwijs verzorgen aan nieuwkomers, en welke aanknopingspunten biedt dit voor Nederland? Om niet alleen de opzet van professionalisering op hoofdlijnen, maar ook de inhoud aandacht te kunnen geven, werden drie inhoudelijke professionaliseringsthema’s nader onder de loep genomen waarop vanuit de discussies rond 'Ruimte voor nieuwe talenten' (Schrijfgroep LPTN, 2017) een duidelijke scholingsbehoefte in het veld bestond: (1) de intake van nieuwkomers; (2) de verhouding tussen onderwijs in de tweede taal en de positie van moedertalen; (3) de methodiek van tweede-taalonderwijs. Het onderzoek werd uitgevoerd via een combinatie van deskresearch, interviews met sleutelpersonen uit beleid, professionalisering en wetenschap, en praktijkbezoeken. Het analysekader, tussentijdse bevindingen en eindresultaten zijn op drie momenten voorgelegd aan Nederlandse referenten die een rol spelen bij beleid, professionalisering, praktijk en wetenschap, om de betekenis voor Nederland gezamenlijk met betrokkenen te kunnen duiden.
DOCUMENT
Een competent NT2-docent houdt ontwikkelingen in zijn/haar vakgebied bij: professionaliseren is een must. Wanneer onderwijsprofessionals kennisnemen van inzichten uit onderzoek over wat werkt (en wat niet), kunnen zij hun onderwijs ‘evidence-informed’ vormgeven en vernieuwen. Dat vereist natuurlijk wel dat docenten weten wat werkt en daarvoor is toegang tot wetenschappelijke kennis nodig. Internationaal onderzoek laat echter zien dat het professionals in de onderwijspraktijk vaak schort aan tijd en middelen om kennis te nemen van de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat het onderwijs te weinig vernieuwt en/of dat vernieuwingen die wel plaatsvinden niet evidence-informed zijn. De onderwijsinspectie concludeerde recent dat het lerend vermogen van het onderwijs inderdaad relatief klein is in vergelijking met andere disciplines, en dat onderwijsvernieuwing te weinig systematisch plaatsvindt en onvoldoende duurzaam is (Inspectie van het onderwijs, 2019). Daar zijn ongetwijfeld vele redenen voor, maar één ervan is dat de afstand tussen onderwijs en onderzoek vrij groot is. Er vindt nog weinig kennisdeling plaats tussen wetenschap en de onderwijspraktijk in vergelijking met sommige andere disciplines.
DOCUMENT
Samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp is actueel en staat hoog op de agenda. Zowel in het onderwijsdomein als in het domein van de jeugdhulp zijn ingrijpende veranderingen gaande. Het passend onderwijs brengt een hervorming aan in het huidige onderwijssysteem door scholen verantwoordelijk te stellen voor het vinden van een passende plek voor elk kind dat aangemeld wordt.Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in hoe het domeinoverstijgend samenwerken tussen professionals uit het onderwijs en de jeugdhulp kan worden ondersteund om het werken aan het ontwikkelingsperspectief van het kind succesvol(ler) te laten verlopen. Om de doelstelling te kunnen realiseren is een literatuurstudie verricht en is onderzoek gedaan naar ervaringen, denkwijzen en behoeften in de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp bij professionals uit die sectoren.
DOCUMENT
De centrale vraag voor dit inventarisatieonderzoek is: Wat wordt er in de theorie en in de praktijk van Scope (het samenwerkingsverband van zestien scholenclusters en de Educatieve Academie van Hogeschool Viaa) verstaan onder ‘goed onderwijs’? De drie deelvragen zijn: 1. Wat geeft recente literatuur aan als kenmerkend voor ‘goed onderwijs’ (theorie)? 2. Welke beelden leven er bij de verschillende betrokken partijen binnen Scope (bestuurders, schoolleiders, leraren, leerlingen, ouders, EAopleiders, schoolopleiders en pabo-studenten) over ‘goed onderwijs’ (praktijk)? 3. Welke onderzoeksvragen leven er binnen Scope met betrekking tot de praktijk van ‘goed onderwijs’? Om deze vragen te beantwoorden is literatuuronderzoek gedaan en zijn focusgroepinterviews gehouden bij acht betrokken partijen binnen Scope.
DOCUMENT
Binnen het beroepsonderwijs is steeds meer belangstelling voor programmatisch toetsen. Dat is een toetsconcept waarin toetsen en leren geïntegreerd zijn en de competentieontwikkeling van de student centraal staat. Gedurende de opleiding wordt continu informatie over het leerproces van de student verzameld, de zogeheten datapunten. Hiermee kunnen opleiders het leerproces monitoren en bijsturen. Feedback en de ontwikkeling van zelfregulatie staan centraal. Zo krijgen studenten de benodigde tijd en ruimte om zich te ontwikkelen en écht te leren van toetsen. In dit boek komen opleiders aan het woord, die hun onderwijs- en toetsprogramma hebben ingericht volgens de uitgangspunten van programmatisch toetsen. Zij vertellen hun eigen verhaal: Waarom hebben zij gekozen voor programmatisch toetsen? Hoe is het toetsprogramma ingericht? Wat zijn ervaringen van studenten en docenten? En hoe is het implementatieproces verlopen? De voorbeelden laten zien dat programmatisch toetsen geen recept is. Het moet aansluiten bij de onderwijsvisie van een opleiding, bij het beroep waartoe je opleidt en bij het type studenten. Elke opleiding maakt daarom eigen keuzes bij de uitwerking van programmatisch toetsen. Dit boek is bedoeld voor onderwijsprofessionals in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs die overwegen om de uitgangspunten van programmatisch toetsen toe te passen binnen het onderwijs en op zoek zijn naar theorie, voorbeelden en inspiratie.
DOCUMENT
Dagelijks verschijnen er verontruste en verontrustende berichten in de media over het onderwijs. Als reactie op de bestaande onvrede ontstaan nieuwe experimentele vormen van onderwijs, maar ook weerklinkt de roep om terugkeer naar het 'degelijke' traditionele onderwijs. Er lijkt een kloof te ontstaan tussen het nieuwe en het oude leren. In deze bundel gaat een aantal auteurs op zoek naar de kern van goed onderwijs, waarbij de nadruk ligt op het voortgezet onderwijs. De auteurs hebben allen ervaring met het onderwijs, vanuit diverse functies, varierend van (hoog)leraar tot schoolleider tot onderzoeker. De verschillende expertises van de auteurs staan garant voor een veelzijdige benadering van de vraag: wat is goed onderwijs eigenlijk? De rode draad wordt gevormd door het opsporen van kenmerken van voorbeeldig onderwijs, en van de rol van het voorbeeld in goed onderwijs. Kan voorbeeldig onderwijs de tegenstellingen in de discussie over de inrichting van het onderwijs overbruggen? In ieder geval geven de verschillende auteurs met hun uiteenlopende visies op goed onderwijs stof tot nadenken aan alle betrokkenen in de huidige discussie. Ans Buys schreef in de boek het hoofdstuk: "Samen zorgen voor een nieuwe generatie. Voorbeeldige leraren. "
DOCUMENT
Het onderwijs zoals we het nu kennen stamt uit het begin van de 19e eeuw. In de Nederlandse onderwijswet van 1806 werden leraren verplicht klassikaal les te gaan geven en de oude manier van lesgeven werd verboden (het zogenaamde hoofdelijk onderwijs). Onderwijzers moesten vanaf dat moment bevoegd zijn tot onderwijzen en de landelijke inspectie hield toezicht of de nieuwe schoolregels werden nageleefd. Gezien de veranderingen in de samenleving, ziet het er naar uit dat het ‘traditionele’ onderwijs aan het einde van zijn levenscyclus is gekomen. Technologische innovaties maken dat werk verandert en onderwijs dat jongeren voorbereidt op “volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt” (Onderwijsbegroting OCW 2011, artikel 3) zal zich daarop moeten aanpassen. En zoals het geen zin heeft om krijtjes voor het schoolbord te verbeteren als een digibord wordt gebruikt, gaat het ook niet lukken om het onderwijs te verbeteren met verouderde gereedschappen. In dit essay zullen enkele kenmerken van de hedendaagse loopbaanbegeleiding worden geplaatst in de tijdgeest waaruit deze kenmerken zijn voortgekomen. De tekst komt deels uit de oratie ‘Architectuur van leren voor de loopbaan: richting en ruimte (Kuijpers, 2012).
DOCUMENT
Om veranderingen succesvoller en duurzamer te maken, om het werklezier en de draagkracht van teams te bewaken en om alle lerenden optimale ontwikkelkansen te bieden, is het belangrijk dat er veranderkeuzes gemaakt worden die gestoeld zijn op evidentie, ingebed in een helder beleid. Minder veranderen, maar doordacht en onderbouwd. Daar zijn praktisch bruikbare veranderkennis, opleiding en professionalisering voor nodig. Daar zetten we met het lectoraat Organiseren van Verandering in Onderwijs (OVO) op in. Het doel is om inzichten, instrumentarium en modellen te ontwikkelen die helpen complexe veranderingen in onderwijs meer evidenceinformed te organiseren, te monitoren en evalueren en hiervoor capaciteit te ontwikkelen bij de organisatie en het team van onderwijsprofessionals.
DOCUMENT
Orthopedagogen Sarah Torenstra-Brinkers en Sofie Sergeant gaan in gesprek met leerlingen en ouders, en voeren een voorzichtige verkenning rondom het dilemma: leiden we ‘hoogbegaafde kinderen’ het beste op in settings waar diversiteit troef is, of juist in aparte settings? De term ‘hoogbegaafdheid’ wordt onder de loep genomen, alsook het waarom van het label. Vervolgens staan de auteurs – samen met diverse stakeholders – stil bij wat de leerlingen nodig versus te bieden hebben. Tot slot wordt er samen nagedacht over: wat kan ons huidig onderwijs leren van het onderwijs aan kinderen die hoogbegaafd worden genoemd? En, wat zou de rol van orthopedagogen kunnen zijn in dit proces?
DOCUMENT