Ter voorbereiding van zijn advies [Nr 55; 2014] over beïnvloeding van gedrag door de overheid heeft de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) aan Baukje Stinesen en Reint Jan Renes gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar overheidsinitiatieven die zich richten op gedragsbeïnvloeding van de burger in de domeinen gezondheid, mobiliteit en financiën.
Dit onderzoek had als doel om kennis te verzamelen met betrekking tot de intersectorale samenwerking en personele mobiliteit tussen hogescholen en universiteiten en de kansen en belemmeringen die daarbij worden ervaren. Het onderzoek heeft zich daarbij gericht op de volgende vragen: 1 Wat is de omvang van de intersectorale mobiliteit in het hoger onderwijs? 2 Wat zijn knelpunten, stimulansen en voorwaarden voor intersectorale samenwerking en personele mobiliteit in het hoger onderwijs? 3 Wat is de rol van sectorfondsen en andere externe partijen ten aanzien van intersectorale samenwerking en personele mobiliteit in het hoger onderwijs?
Online winkelen is populair. Tussen 2010 en 2019 zijn de onlinebestedingen in Nederland volgens brancheorganisatie Thuiswinkel.org gestegen van circa 10 miljard tot bijna 26 miljard euro. In 2020 hebben de coronamaatregelen geleid tot een groei van 40 tot 60% in het aantal onlineaankopen (data CBS over 2020). De verwachting is dat ook na de coronacrisis sprake blijft van een verdere verschuiving van fysiek winkelen naar online winkelen; een verwachte groei per jaar van 15% bij multichannelwinkels en 7,5% bij pure webwinkels. Daarmee rijst de vraag wat de effecten van de bezorgeconomie zijn voor onder andere mobiliteit, logistiek, het milieu en de verkeersveiligheid.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), directie Duurzame Mobiliteit, heeft aan Breda University of Applied Sciences (BUas) verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de CO2 voetafdruk – de zgn. carbon footprint - van de recreatieve mobiliteit in Nederland in 2023. Dit op basis van het nieuwe Nederlands Vrije-tijdsonderzoek (NVTO), wat een completer beeld over recreatieve bestemmingen moet geven dan eerder onderzoek op basis van de ‘Onderweg in Nederland’ (OdiN) dataset (Martensen et al., 2023). Het onderzoek moet de directie Duurzame Mobiliteit van IenW helpen bij de verduurzaming van recreatieve mobiliteit, als onderdeel van het behalen van klimaatdoelstellingen. Het uiteindelijk doel is om in beeld te brengen wat de carbon footprint van aan recreatie gerelateerde mobiliteit in Nederland is.De hoofdvraag luidt:“Hoe ziet de CO2-uitstoot van recreatieve reizen door de inwoners van Nederland eruit, voor verschillende recreatieve bestemmingen en reizigers(doel)groepen?”Societal IssueHet reduceren van CO2 uitstoot door personenmobiliteit is een van de werkzaamheden van de directie Duurzame Mobiliteit van IenW om aan de klimaatdoelstellingen te werken. Recreatieve mobiliteit – verplaatsingen van en naar een recreatieve bestemming door bezoekers van die recreatieve bestemming – is hier een onderdeel van. Een eerste stap in het krijgen van meer inzicht in de uitstoot van recreatieve mobiliteit vormde het rapport ‘CO2 uitstoot bij recreatieve verplaatsingen’ door het KiM (Martensen et al., 2023), op basis van de dataset ‘Onderweg in Nederland’ (OdiN). IenW wil op basis van de dataset van het NVTO extra inzicht verkrijgen in recreatief reizigersgedrag en bijbehorende uitstoot, om hiermee beleid beter te kunnen ontwikkelen en af te stemmen. IenW wil inzicht op welke manier Nederlanders, en verschillende groepen daarbinnen, naar recreatieve bestemmingen reizen en hoeveel CO2-uitstoot hiermee gepaard gaat. Benefit to societyCarbon footprint rapportages bieden bedrijven, organisaties en overheden de mogelijkheid om de consequenties van klimaatbeleid in te kunnen schatten, strategische beslissingen te nemen, en bijvoorbeeld producten en communicatie aan te passen.
MKB-bedrijven op het gebied van architectuur, gebiedsontwikkeling, ontwerp, digital design en technologie-ontwikkeling zien een nieuwe ‘markt’ ontstaan in de toenemende interesse voor de stedelijke commons. Dat zijn lokale gemeenschappen waarin mensen resources zoals energie, mobiliteit of woonruimte met elkaar delen en beheren, op een duurzame en pro-sociale manier. MKB-bedrijven zien kansen om in co-creatie met deze leefgemeenschappen nieuwe diensten en producten te ontwikkelen waarmee bewoners hun hulpbronnen gemeenschappelijk kunnen managen. MKB-bedrijven zien de ontwikkeling van stedelijke commons daarnaast als mogelijke oplossing voor urgente maatschappelijke vraagstukken en missies op het gebied van inclusieve woningbouw, duurzaamheid en de energietransitie. Voor het goed functioneren van de commons is een heldere articulatie en implementatie van hun onderliggende (maatschappelijke) waarden essentieel. Dit vraagt van MKB-bedrijven een zoektocht naar nieuwe manieren van gebieds- en technologie-ontwikkeling in samenwerking met bewoners. Een specifiek probleem daarbij betreft het vertalen van de commons-waarden naar een technologisch systeem dat het gezamenlijk beheer van hulpbronnen mogelijk maakt. Hiervoor wordt veel verwacht van digitale platformen en distributed ledgers technologies zoals de blockchain. Dit zijn databases die precies bijhouden wie wat bijdraagt en gebruikt. Ze koppelen zo’n boekhouding ook aan rechten, plichten en reputaties van de deelnemers. Bij de inrichting van zo’n systeem moeten ontwerpers steeds keuzes maken en rekening houden met spanningen tussen bijvoorbeeld privacy en transparantie, of individuele en collectieve belangen. In dit ontwerpproces stuiten MKBs op een kennishiaat. Hoe kunnen de onderliggende (maatschappelijke) waarden van commons-gemeenschappen 1) worden gearticuleerd en 2) vertaald naar een ontwerp voor de organisatie van een stedelijke commons met behulp van digitale platformen? Dit onderzoek verkent deze vragen in een fieldlab in Amersfoort, op twee ‘transfersites’ in Amsterdam en Birmingham, en met community of practice partners. Samen met hen worden een set design-principes en richtlijnen ontwikkeld voor het ontwerp van DLTs voor de stedelijke commons.
De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en de hogeschool Saxion hebben beide de ambitie om met onderwijs en praktijkgericht onderzoek bij te dragen aan de energietransitie in Oost-Nederland. Saxion heeft dit geformuleerd in haar zwaartepunt Smart Energy Transition, de HAN in haar zwaartepunt Sustainable Energy & Environment (SEE). Bij beide hoge-scholen zijn meerdere lectoraten met verschillende expertises actief op dit thema. In het kader van het SIA SPRONG-programma willen HAN en Saxion hun ambities bundelen tot een krachtige onderzoeks-groep 'Decentrale Waterstof'. Vanuit het technische perspectief van systeemintegratie wil de groep decentrale waterstof-oplossingen engineeren, met oog voor meer dan techniek. In acht jaar tijd willen we met bedrijven en kennisinstellingen in de regio Oost-Nederland doorgroeien naar een sterke onderzoeksgroep met voldoende kritische massa om ook in Europa te worden gezien. Met bereikbaar onderzoek, hoogstaand onderwijs en cursussen op bachelor- en master-niveau, shared facilities, living labs, en (inter)nationale projecten voegen we waarde toe aan het onderwijs, de bedrijven en de energie-transitie. Dit borgen we in een Knowledge Base met meetdata, resultaten van experimenten, modellen, lesmateriaal en publicaties. Vanuit deze Knowledge Base zijn ook andere SPRONG-groepen te ondersteunen op bijvoorbeeld hun logistieke modellen of digital twins van de energietransitie. Zoals geformuleerd in de Kennis Innovatie Agenda Energietransitie & Duurzaamheid sluit duurzame waterstof aan bij de maatschappelijke behoefte rondom de energietransitie en bij een groeiende groep technologiebedrijven in de regio. Het decentrale karakter sluit aan bij mobiliteit, bij lokale warmtebehoeftes en bij de energie infrastructuur van Oost-Nederland, waar we het spel van vraag, aanbod en opslag van duurzame energie slim leren spelen in wijk, mobiliteit en buitengebied. De onderzoeksgroep krijgt ruime support uit de regio en sluit aan bij lopende regionale initiatieven, zoals Connectr Energy innovation, H2Hub Twente, GROHW, en bij de Centres of Expertise SEECE en ACE.