Talloze studies tonen aan dat een fysiek actieve leefstijl bloeddruk, cholesterol en gewicht verlaagt, botten en spieren versterkt en het risico van hart- en vaatziekten, darmkanker en diabetes type II vermindert. Bewegen kan dus worden gezien als een medicijn wat voor iedereen toegankelijk is.
Landelijk is er veel aandacht voor het terugdringen van gezondheidsverschillen, ook via sport en bewegen. Zowel de rijksoverheid als gemeenten zetten al vele jaren in op sport en bewegen voor het bevorderen van de fysieke en mentale gezondheid. Er bestaan veel interventies (subsidies, buurtsportcoaches e.d.), toch lukt het niet om bewoners meer te laten sporten. Hoe kan dit? In dit artikel laten we zien hoe verschillende kennisbronnen van belang zijn. Ervarings-, praktijk- en vakkennis zijn allemaal betekenisvol om samen een passende activiteit en passend sportstimuleringsbeleid te maken. Echter, in de praktijk wordt niet alle kennis op dezelfde waarde geschat. Dit is niet alleen onrechtvaardig te noemen, het zorgt ook voor het in stand houden van gezondheidsverschillen.
Welke competenties heeft de publieke professional nodig om de circulaire economie op bedrijventerreinen met ondernemers en/of eigenaren aan te jagen? En welke organisatievorm en manier van samenwerking op een terrein is daarvoor nodig? Deze vragen staan centraal in het tweejarige NWO-SIA onderzoek Samen Beter van de Fontys Hogeschool en de HAN University of Applied Sciences met financiële ondersteuning van regieorgaan SIA. Tijdens een bijeenkomst in Arnhem op 25 januari 2024 werd een update van het onderzoek gedeeld. Aanvullend daarop gaven het PBL en de Stec groep gelet op de maatschappelijke actualiteit een presentatie over de ruimtebehoefte van de circulaire economie op bedrijventerrein, en hoe daar nu op te anticiperen.
LINK
Een beroerte is de belangrijkste oorzaak van invaliditeit in Nederland. Revalidatie van mensen die een beroerte hebben gehad, is erop gericht hen zo zelfstandig mogelijk in hun eigen omgeving te laten functioneren. Vaak zijn er na de revalidatie nog altijd gevolgen van een beroerte, die het zelfstandig functioneren bemoeilijken. Mensen die een beroerte overleven houden er vaak chronische gevolgen aan over, zoals loop- en balansproblemen, verhoogd valrisico, vermoeidheid en depressie. Deze problemen bij thuiswonende mensen met een beroerte resulteren vaak in een inactieve leefstijl. Dit leidt tot een neerwaartse spiraal waarin de fysieke activiteit steeds verder afneemt, patiënten steeds verder deconditioneren, de verzorgingsbehoefte toe- en de mate van zelfstandigheid afneemt en het risico op een volgende beroerte toeneemt. Studies laten zien dat fysieke activiteit een positief effect op gezondheid heeft van patiënten na beroerte. De technologie om fysieke activiteit betrouwbaar en valide te meten is aanwezig en er is inzicht in belemmerende en faciliterende factoren voor fysieke activiteit. Er is echter nog geen bewezen effectieve interventie voor het aanleren en behouden van een fysiek actieve leefstijl voor patiënten na beroerte. Omdat alle richtlijnen voor beroerte aangeven dat het belangrijk is dat patiënten na beroerte fysiek actief zijn, vragen fysiotherapeuten zich af hoe krijgen en houden wij patiënten na een beroerte actief, dus hoe krijgen wij een actieve leefstijl bij een patiënt? Deze praktijkvraag is “vertaald” naar de volgende onderzoeksvraag: Wat is het effect van een beweegstimuleringsinterventie bij thuiswonende patiënten na beroerte op fysieke activiteit en aerobe capaciteit? Deze onderzoeksvraag wordt in drie stappen uitgewerkt: 1. Het ontwikkelen van een veldtest om aerobe capaciteit te meten in de praktijk, 2 Het ontwikkelen van een interventie gericht op het (langdurig) bevorderen van een fysiek actieve leefstijl; 3. Het testen van de feasibility van de interventie in een pilot studie.
In de schoonmaakbranche is de werkdruk hoog . Hierdoor worden gebouwen dagelijks niet goed genoeg schoongemaakt. Er heerst krapte op de arbeidsmarkt. Schoonmaakwerk is vooral handmatig werk en is ook zwaar werk. De schoonmaakbranche is dringend op zoek naar technologische oplossingen die het werk in de toekomst kunnen verlichten. Eén van die technologische oplossingen is de introductie van schoonmaakrobots , die op dit moment mondjesmaat op de markt worden gebracht. Schoonmaakorganisaties weten nog niet goed hoe deze robots efficiënt in te zetten, het vergt nog veel tijd om ze te kunnen gebruiken en schoonmaakmedewerkers zijn terughoudend om ermee te werken. Het project Assisted Cleaning Robots (ACR) richt zich op de volgende onderzoeksvraag: “hoe integreer je robottechnologie in het werkproces in de schoonmaakbranche, zodat een robot enerzijds zo optimaal mogelijk het werkproces ondersteunt, en anderzijds zo optimaal mogelijk met de mens samenwerkt.” Wat hierin optimaal is en hoe dit gemeten kan worden, is onderdeel van het onderzoek en is afhankelijk van de technologische mogelijkheden, de mensen die er mee werken, en de werkomgeving. In dit project werken Fontys Hogeschool Engineering, Fontys Hogeschool Techniek & Logistiek en de Haagse Hogeschool samen met schoonmaakorganisaties CSU en Hectas en andere bedrijven (toeleveranciers van schoonmaakrobots als ontwikkelaars), nationaal samenwerkingsverband Holland Robotics en brancheorganisatie Schoonmakend Nederland. Dit project kent een looptijd van twee jaar en gaat van start op 1 november 2021. In dit project worden nieuwe schoonmaakprocessen gedefinieerd en wordt op basis van deze processen technologie ontwikkeld (waar doorgaans eerst een nieuw product wordt ontwikkeld en daarna pas gekeken naar hoe dit product in te zetten). In dit project staat de mens die met de technologie in het proces moet gaan werken centraal. De technologie en het proces worden gevalideerd middels praktijktests met de betrokken schoonmaakorganisaties, op representatieve locaties. Hieruit worden lessen getrokken voor verbeteringen.
Volgens het Publiek Kader Huishoudelijk afval (Ministerie van I&M, 2014) moet in 2025 92% van het huishoudelijk afval gescheiden ingezameld worden. Bovendien zijn gemeenten vanaf 2024 verplicht groente fruit en etensresten (GFE) gescheiden in te zamelen (Europese kaderrichtlijn afvalstoffen). In de praktijk blijkt het echter lastig om burgers te bewegen hun GFE gescheiden weg te laten gooien, zeker in de hoogbouw. Bewoners veranderen hun afvalscheidingsgedrag niet zomaar en gemeenten en afvalinzamelaars zien daarom de noodzaak voor het inzetten van gedragsinterventies. Zij hebben echter (kennis)vragen hoe dit goed te doen. Samengevat luidt de praktijkvraag voor dit onderzoek: “Welke combinaties van concreet uitgewerkte interventies kunnen structureel het GFE-scheidingsgedrag van bewoners verhogen en hoe kan de vereiste capaciteit bij de gemeente om deze interventies periodiek in te zetten (kostenefficiënt) geborgd worden?” BASSTA-plus vormt het vervolg op het bijna afgeronde RAAK-Publiek onderzoek BASSTA. Hierin worden losstaande interventies onderzocht om beter afval te scheiden. BASSTA-plus zal voortbouwen op het lopende BASSTA-onderzoek door te onderzoeken hoe kansrijke gedragsinterventies vanuit BASSTA en andere onderzoeken effectief te combineren zijn en toe te snijden zijn op lokale situaties. Bovendien richt BASSTA-plus zich daarbij specifiek op GFE, aangezien deze afvalstroom prioriteit heeft bij veel stedelijke gemeenten. Middels een onderzoeksaanpak gebaseerd op research through design worden combinaties van interventies via veldonderzoek ontworpen en getest, toegesneden op geselecteerde buurten. Het testen van combinaties van interventies is veelbelovend, en het praktijkgerichte onderzoek is hier zeer geschikt voor. Samen met de partners wordt met een mix van kwalitatieve en kwantitatieve technieken regelmatig gemonitord of interventiecombinaties effectief zijn en of ze elkaar op de gewenste manier aanvullen. Op deze manier kan regelmatig bijgestuurd worden om de interventies effectiever te maken of beter op elkaar te laten aansluiten. Bovendien wordt onderzocht hoe het periodiek inzetten en monitoren van gedragsinterventies structureel in publieke organisaties ingebed kan worden.