Welke competenties heeft de publieke professional nodig om de circulaire economie op bedrijventerreinen met ondernemers en/of eigenaren aan te jagen? En welke organisatievorm en manier van samenwerking op een terrein is daarvoor nodig? Deze vragen staan centraal in het tweejarige NWO-SIA onderzoek Samen Beter van de Fontys Hogeschool en de HAN University of Applied Sciences met financiële ondersteuning van regieorgaan SIA. Tijdens een bijeenkomst in Arnhem op 25 januari 2024 werd een update van het onderzoek gedeeld. Aanvullend daarop gaven het PBL en de Stec groep gelet op de maatschappelijke actualiteit een presentatie over de ruimtebehoefte van de circulaire economie op bedrijventerrein, en hoe daar nu op te anticiperen.
LINK
De gemeente Almere wil richting een circulaire economie bewegen, waarin zo min mogelijk grondstoffen gebruikt worden en waarin zo min mogelijk afval ontstaat. Een van de reststromen die een grote milieu-impact hebben is textiel. De indruk bestaat dat steeds meer textiel kortstondig gebruikt wordt of van een zodanige kwaliteit is dat het een korte levensduur heeft (zogenaamde fast-fashion). De gemeente Almere wil de trend van fast-fashion bij jongeren doorbreken, maar weet nog niet goed hoe deze doelgroep te bereiken en hoe meer bewustzijn en een gedragsverandering bij deze doelgroep gerealiseerd kan worden. Het huidige onderzoek is verricht om meer inzicht te krijgen in de gedragsfactoren die bij deze verandering in bewustzijn en gedrag een rol kunnen spelen en het type gedrag waarop de verandering zich kan richten. Voor het het kopen van fast fashion/ niet duurzame kleding bestaan een aantal alternatieven: (1) duurzame merken kopen, (2) tweedehands kleding kopen, (3) kleding ruilen, (4) kleding huren of leasen en tot slot (5) minder kleding kopen. De enquête richt zich vooral op de gedragsfactoren in relatie tot deze vijf gedragsalternatieven. De interviews waren bedoeld om hier verdieping aan te geven. Daarnaast is hierin aandacht besteed aan het type koper (naar de typologie van McNeil en Moore, 2015) en aan de rol van social influencers om meer verdieping te geven aan de gedragsfactor sociale normen. Gezamenlijk wilden wij hiermee de volgende onderzoeksvragen beantwoorden:1. Hoe kunnen de jongeren in Almere getypeerd worden als het gaat om hun kledingkoopgedrag?2. Welke gedragsalternatieven zijn jongeren (in Almere) het meest bereid om te kiezen? 3. Welke gedragsfactoren beïnvloeden de bereidheid om voor deze gedragsalternatieven te kiezen? Aan de hand van 320 enquêtes en 15 interviews is het kledingkoopgedrag van jongeren in Almere (deels gecombineerd met landelijk) onderzocht. Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden: •In Almere koopt men grotendeels kleding bij grote fast fashion ketens. Een groot deel van de Almeerse jeugd is dan ook wel in meer of mindere mate met het fenomeen fast fashion in verband te brengen. •De bereidheid om voor duurzamere alternatieven te kiezen is onder jongeren in Almere aanwezig, maar niet heel groot. De aanwezige bereidheid geldt voor het kopen van duurzame merken, tweedehands kleding kopen, kleding ruilen en minder kleding kopen. Voor kleding huren of lenen is nauwelijks bereidheid aanwezig. •Uit de enquête komen drie belangrijke gedragsfactoren naar voren die de bereidheid beïnvloeden: de Attitude (affectief; hoe leuk vs. saai zijn de duurzame alternatieven), Self-Efficacy (hoe makkelijk vs. moeilijk is het kiezen voor de duurzame alternatieven) en de Response Efficacy (hoeveel zin heeft het om te kiezen voor de duurzame alternatieven). In iets minder mate komt ook Cognitieve Attitude naar voren als gedragsfactor (hoe belangrijk is het milieu bij de aankoop van kleding). •Uit de interviews komt vooral veel bevestiging voor het effect van Response Efficacy en Self-Efficacy en van de Cognitieve Attitude naar voren. Daarnaast komt Impulsgedrag als nieuwe factor naar voren (welke rol speelt het weerstand kunnen bieden aan het genot/ plezier dat shoppen oplevert?) •Al met al kan geconcludeerd worden dat de bereidheid om voor duurzame opties te kiezen gemiddeld niet heel hoog is, maar dat de mogelijkheid om deze bereidheid te beïnvloeden wel groot lijkt en er veel verschillende gedragsfactoren zijn waarop aangegrepen kan worden. Voor deze gedragsfactoren is een overzicht van mogelijke interventies gepresenteerd.
Het is algemeen bekend dat de woningmarkt een aantal flinke uitdagingen kent. Er vindt weinig doorstroming plaats. Het gat tussen kopen en huren is groot. Starters komen moeilijk aan een woning. De vergrijzing en veranderende zorgvraag hebben gevolgen voor de inrichting van de woonomgeving en dan is er ook nog het duurzaamheidsvraagstuk. In dit artikel beschrijven wij enkele van de onderliggende trends van deze opgave en verbinden wij dit aan de omslag naar een consument gedreven beheer van de woningvoorraad
Kunstenaars en andere ‘creatieven’ vinden steeds moeilijker betaalbare werkruimte. Atelierstichtingen en broedplaatsorganisaties zitten klem tussen oplopende kosten, teruglopende subsidies en de structureel zwak-ke inkomenspositie van de hurende kunstenaars. Een manifest van Platform BK, dat beeldend kunstenaars vertegenwoordigt, en de KunstenBond agendeert dit vraagstuk. Een bijkomend probleem vormt de hoogspan-ning op de vastgoedmarkt, waardoor panden zeer gewild zijn bij projectontwikkelaars en gemeenten geneigd zijn om voor de panden die zij aan deze organisaties verhuren andere draagkrachtigere huurders te zoeken. Medewerkers en management van broedplaatsorganisaties staan voor de uitdaging om hun businesscase maatschappelijk en financieel te verduurzamen. Dit vraagt om nieuwe waardeproposities en herpositionering ten opzichte van de gemeente en andere publieke en private stakeholders. Ook het profiel van de broed-plaatsprofessional verandert. Ontwikkelaars van broedplaatsen zijn veelal geleidelijk in hun organiseren-de/coördinerende rol gegroeid. Het speelveld van stedelijke (gebieds)ontwikkeling waarop zij opereren is echter dynamisch. De broedplaatsprofessional krijgt steeds nadrukkelijker de positie van stedelijke kwartiermaker: een nieuwe, hybride rol op het snijvlak van vastgoed, cultuur, welzijn en ruimtelijk(-economisch)e ontwikkeling. Dit project beoogt broedplaatsorganisaties te voeden met (bedrijfs-)strategieën om hun businessmodel toe-komstbestendig te maken en deze te vertalen naar benodigde competenties voor de betrokken professionals. Alleen zo kunnen zij blijven bijdragen aan de politiek gewenste levendige en veelkleurige stad, waar mensen graag wonen en bedrijven zich graag vestigen. Veel onderzoek onderbouwt dat steden die investeren in cultuur economisch beter presteren. Daarbij gaat het niet alleen om toptheaters en –musea maar juist ook om innova-tie en creativiteit ‘van onderop’. Fontys Hogescholen gaat deze problematiek onderzoeken met inzet van een breed consortium creatieve ver-zamelgebouwen, netwerk- en kennispartners. Gezamenlijk vertegenwoordigen deze organisaties ruim 300 ate-liergebouwen/broedplaatsen, 4.700 werkruimten en honderdveertig professionals. De broedplaatsenproble-matiek speelt bovendien in vrijwel alle G40-steden, hetgeen de resultaten van dit project potentieel relevant maakt voor honderden professionals bij gemeenten, woningcorporaties en andere vastgoedeigenaren.
Meer dan de helft van de boerenbedrijven moet stoppen of krimpen vanwege de stikstofaanpak. Veel boeren willen toch al stoppen, omdat ze geen opvolger kunnen vinden én omdat het verdienmodel al jaren onder druk staat. Tot 2030 komen er in de Regio Foodvalley meer dan 1,6 miljoen vierkante meter aan stallen en schuren leeg te staan. We spreken dan van Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB). Regio Foodvalley bestaat uit acht gemeenten, namelijk Barneveld, Ede, Nijkerk, Rhenen, Renswoude, Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen. Betonfabrikanten zoeken naar alternatieve grondstofstromen voor zand en grind door stijgende grondstofprijzen en ontregelde toeleveringsketens. VAB bestaat voor 56% uit beton en 28% uit metselwerk. De stromen worden op dit moment laagwaardig hergebruikt als funderingsmateriaal onder wegen. Bij demontage van VAB (het separaat breken van beton- en metselpuin) kunnen de stromen worden hergebruikt door betonfabrikanten voor hoogwaardige betonproducten, waardoor de cirkel wordt gesloten. Dit project heeft tot doel om de keten in Foodvalley in beeld te brengen qua hoeveelheden VAB en wie per ketenschakel partijen zijn en welke partners gezamenlijk een circulaire betonketen uit VAB willen vormen. Het projectresultaat is de aanzet tot een circulaire betonketen in Foodvalley met een goede businesscase en passende governance. Het consortium bestaat uit de Christelijke Hogeschool Ede (CHE), Bosch Beton en Living Lab Regio Foodvalley Circulair en betreft een nieuw netwerk. Partijen uit de triple helix werken in Regio Foodvalley, onder de naam Living Lab Regio Foodvalley Circulair, aan een toekomstbestendige en volhoudbare economie waarin circulair de gewoonte is. Betonfabrikant Bosch Beton heeft behoefte aan een continue stroom van beton uit VAB, een winstgevend verdienmodel en zekerheid dat alle ketenpartijen meewerken aan de circulaire betonketen uit VAB, voordat zij hierin gaat investeren. In dit project worden deze randvoorwaarden onderzocht.
De gemeente Nijmegen, Radboud Universiteit en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen hebben vanuit de City Deal Kennis Maken een Strategische Agenda opgesteld bestaande uit zes thema’s: Integrale wijkaanpak, Gezonde stad, Robotisering/digitalisering, Huisvesting voor internationale studenten en onderzoekers, Talentontwikkeling en Ondernemerschap, en Oudste stad. In de periode 2019-2020 trachten wij het City Deal netwerk uit te breiden met het ROC Nijmegen. De projectgelden zullen in 2018-2019 met voorrang worden ingezet voor de projecten Integrale Wijkaanpak en Gezonde Stad, omdat deze in de praktijk de beste inzichten kunnen verschaffen over hoe de duurzame relatie tussen kennisinstellingen en gemeente in de toekomst vorm te geven. Het geld zal besteed worden om studenten te faciliteren in hun werk in de wijk, zoals bijvoorbeeld het organiseren van bijeenkomsten voor wijkbewoners, het betrekken van wijkprofessionals, of het inhuren van externe adviseurs. Waar nuttig worden studenten in staat gesteld zich elders te laten informeren over succesvolle interventies. De resultaten die met deze projecten worden geboekt en de lessen die hieruit worden geleerd, vormen de basis een duurzame samenwerking tussen de partners, gericht op een continue inzet van studenten voor projecten binnen de thema’s van de Strategische Agenda in de jaren daarna. De stuurgroep van de City Deal wordt gevormd door bestuurders/collegeleden van de drie partnerinstellingen. De regie over de projecten komt voor rekening van een ambtelijk programmateam, dat samen met de inhoudelijk trekkers van de thema’s concrete invulling geeft aan de projecten.