Ruim 55 procent van de professionele wielrenners heeft een slechte botgezondheid. Dat blijkt uit onderzoek van Luuk Hilkens, die als docent en onderzoeker is verbonden aan de HAN University of Applied Sciences. Hij verdiepte zich in de broze botten van wielrenners, achterhaalde de oorzaak van het probleem én deelt een oplossing om de kwaliteit van de botten te verbeteren.
Het is slecht gesteld met de botgezondheid van wielrenners, waardoor ze snel iets breken. Hun botten zijn slechter dan die van niet-profwielrenners van eenzelfde leeftijd. Ook andere topsporters hebben over het algemeen veel betere botten: voetballers of hardlopers lopen niet tegen hetzelfde probleem aan. De oorzaak zit in de beweging die wielrenners maken en in hun voeding. Uit onderzoek blijkt dat enkele oplossingen al bijdragen aan een betere kwaliteit van de botten.
Als je kijkt naar een wielerwedstrijd, bijvoorbeeld een etappe van de Tour de France, en je ziet dat de profwielrenners een Alpencol bedwingen, besef dan: ruim de helft van het volledige peloton heeft een slechte botgezondheid – één op de twee fietsers dus. Ter vergelijking: bij niet-profwielrenners van eenzelfde leeftijd is dat ongeveer 16 procent. Schrijnende cijfers, die Hilkens onder de loep nam.
Hij startte het onderzoek ‘bij toeval’: “In het onderzoekscentrum in Nijmegen hebben we een DEXA-scan: een soort tafel waarop een sporter gaat liggen en dan een heel lichte dosis röntgenstraling over zich heen krijgt, waarmee de lichaamssamenstelling wordt gemeten.” Zo zijn onder andere spier-, vet- en botmassa te meten. Hilkens werkt samen met allerlei sportploegen en -bonden. Zo ook met de wielerwereld. “Toen we een groepje wielrenners over de vloer kregen, viel ons op dat ze een slechtere botgezondheid hebben dan je zou verwachten.”
Die uitslagen besprak hij met coaches, wetenschappers en sportartsen van de wielerploegen. Al snel kwam hij tot de conclusie om het onderzoek verder uit te rollen. Hij onderzocht daarom mannelijke profs, vrouwelijke profs, oud-profs – vanuit de vraag: herstelt de slechte botgezondheid na een carrière? – en ook de jongeren, de nieuwe generatie wielrenners.
Hij toont stukjes bot uit het kraakbeen van de onderarm: van een gezond en een ongezond bot. De verschillen zijn goed zichtbaar. Het ongezonde bot is aanzienlijk dunner; zowel aan de randen als middenin is het aanzienlijk brozer. “En dat breekt sneller”, licht onderzoeker Hilkens toe. “We vergeleken het met andere sporters, bijvoorbeeld voetballers, en zagen dat zij wel een goede botgezondheid hadden.” Een typisch profwielrenprobleem dus.
In de slider: methodes en bevindingen uit het onderzoek
Maar hoe kan dat? Hilkens noemt meerdere oorzaken. “Allereerst de beweging: fietsen is een niet-gewichtdragende sport en ook nog eens heel eenzijdig. Wielrennen is een lichte beweging, met weinig belasting.” Daarnaast speelt het lichte lichaamsgewicht van profrenners mee. En tot slot noemt hij de voeding. “Heel veel mensen denken dat alleen calcium en vitamine D belangrijk zijn voor de botten, maar profs krijgen voedingsbegeleiding in de teams, waarbij bleek dat díé inname goed was. Dus is er meer nodig voor een betere botgezondheid.” De conclusie was ‘heel simpel’: “Eten de renners voldoende voor de arbeid die ze moeten verrichten? Tijdens een gemiddelde wedstrijd verbruiken ze zesduizend kilocalorieën, tijdens een bergetappe nog meer. Dat zijn minimaal zestig bananen. Begin er maar eens aan. Het is dus best een uitdaging om voldoende te compenseren.”
Uit Hilkens’ onderzoek bleek dat het brozebottenprobleem het meest voorkomt bij jonge renners, bijvoorbeeld in een developmentteam, of bij continentale teams, een niveau onder dat van de professionals. Dat kan hij verklaren: “Voeding is een heel belangrijke oorzaak. En in deze teams is er minder budget voor sportmedische en sportvoedingsdeskundige begeleiding.”
Volgens onderzoeker Hilkens zijn er wel degelijk manieren om de botdichtheid of het behoud daarvan te verbeteren. “Allereerst kun je er met een sportvoedingsdeskundige aan werken. Verder is het goed om naast het wielrennen een andere, botbelastende sport uit te oefenen. Bijvoorbeeld af en toe intervallen met hardlopen; zelfs dagelijks een paar minuten touwtjespringen is al voldoende. Het hoeft niet lang, want na een aantal minuten reageren de botcellen niet meer op de inspanning. Dan is het simpelweg genoeg.” Deze laatste oplossing is voor alle profwielrenners goed, maar speciaal voor de jongere generatie. Hilkens licht het toe: “De tienerjaren noemen we ook wel de ‘gouden jaren’. De ontwikkeling van de botmassa is in deze periode in ontwikkeling. Het gaat dan om aanstormende wielertalenten van 15, 16, 17, 18 jaar oud. Rond het 20ste levensjaar is de maximale bothoeveelheid bereikt, rond het 40ste gaat die langzaam weer achteruit. Hoe hoger en beter de kwaliteit rond hun 20ste, hoe minder erg als de kwaliteit jaren later weer achteruitgaat.”
Voor dit onderzoek hebben 93 (oud) elite- en profwielrenners een zogenaamde DXA-scan ondergaan bij het onderzoekscentrum HAN SENECA. Met deze scan kan nauwkeurig de botgezondheid in kaart worden gebracht. Verder vulde alle deelnemers vragenlijsten in en werd er bloed afgenomen. Dit werd gedaan om potentiële risicofactoren van een slechte botgezondheid bij wielrenners te verkennen.
Er is volop aandacht voor de onderzoeken van Luuk. Bij de HAN zelf natuurlijk, maar deze week nog in berichtgeving rondom de Tour de France bij de NOS in de Avondetappe.