In deze studie wordt de stelling verdedigd dat de spanning in het contractsmodel, (die zich overigens ook voordoet bij 'gewone' overeenkomsten als koop, arbeid en opdracht), wordt veroorzaakt doordat er aan het contractenrecht niet één, maar twee verschillende opvattingen over de verhouding tussen persoon en vermogen ten grondslag liggen. In het possessieve model, dat dominant blijkt te zijn in de tegenwoordige rechtsleer, wordt vermogen opgevat als datgene wat je 'hebt'. In het reflexieve vermogensmodel, dat achterhaald wordt via Merleau-Ponty's theorie van het lichaam-subject, wordt vermogen beschouwd als dat wat je 'kunt'. In het contractenrecht verwijzen de twee vermogensmodellen steeds naar elkaar, maar niet in alle situaties op dezelfde manier. De erkenning dat er twee vermogensmodellen werkzaam zijn maakt het mogelijk meer zicht te krijgen op de praktische betekenis van contracten die een afdwingbaar recht op nakoming en de zekerheid van een reële verhaalsmogelijkheid ontberen.