Dit rapport is het resultaat van de definitiestudie die is uitgevoerd naar de rol van geoinformatie bij risicobeheersing en rampenbestrijding. De studie is uitgevoerd door Wageningen Universiteit, de VU Amsterdam, de TU Delft en het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) in het kader van het BSIK programma Ruimte voor Geo-Informatie (RGI).
MULTIFILE
Witwassen wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de Europese Unie. Sinds juni 2017 dient het anti-witwasbeleid van de lidstaten te zijn gebaseerd op de uitgangspunten en eisen van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn beoogt een aantal knelpunten en tekortkomingen van de eerdere Europese regelgeving op te lossen. De misschien wel meest relevante verandering van de nieuwe richtlijn is de verplichte hantering van de risicogerichte benadering van het witwassen op drie niveaus: door de lidstaten, door de verschillende toezichthouders en door de individuele instellingen. De achterliggende gedachte daarvan is dat overheden en instellingen hun beleid en inzet van middelen kunnen aanpassen aan het risicoprofiel, de feitelijke witwasdreiging, per sector, product of klantgroep. In beginsel kan een dergelijke aanpak leiden tot meer resultaat en lagere kosten. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste praktische aspecten van de risicogerichte aanpak en de mogelijke impact op zowel de doeltreffendheid, als de doelmatigheid van de Nederlandse witwasbestrijding. De kernvraag die aan de orde komt, is in hoeverre de vierde richtlijn, en de gewijzigde Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), daadwerkelijk risicogericht anti-witwasbeleid faciliteert. Hoewel de inkt van de nieuwe richtlijn nauwelijks is opgedroogd, wordt er door wetgevende Europese gremia druk gesproken over substantiële aanpassingen van de Vierde Richtlijn. Omdat de definitieve tekst van deze Vijfde Richtlijn nog niet bekend is, wordt in dit artikel niet verder ingegaan op de mogelijke aanpassingen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/pietersteenwijk/
Over the past decades, laws and regulations have been incorporating obligations for major organisations in almost all sectors of society to integrate risk management in their governance. Against this background, this study focused on the degree and the way in which legal departments of Dutch organisations practice legal risk management. This study poses the following key questions: How do legal departments contribute to the risk management of organisations, how to explain possible differences between organisations and what lessons can we take from this? To answer these questions three case studies were performed in organisations in different sectors: a bank, a municipality and a university medical centre. These organisations have in common that they have a large staff and a large number of organisational entities, operate in highly-regulated sectors and have (comparatively) large legal departments. The case studies were preceded by literature research and background interviews with experts and professionals. Based on the outcome an analytical framework was formed that gave direction to the empirical study. In addition to the case studies, the empirical study comprised three roundtable discussions, where the results of the case studies were presented to a wide selection of experts and professionals for them to validate and supplement. The main conclusion of this study is that legal departments in most Dutch organisations do not yet contribute to risk management in a proactive and systematic manner. Most organisations have developed a policy on risk management, but legal departments do not yet have a clear position or role in this policy. This implies that in many organisations risk management is still characterized by a silo approach. In identifying and controlling legal risks, legal departments mainly use reactive methods and instruments. In practice this means that the initiative for contacting the legal department is often left to other departments. This does not mean that the legal department will not be consulted at all, but rather that frequently this is not done at an early stage, when legal advice is most valuable. The overall picture is that legal risk management is still in its infancy in most organisations. Legal risk management in large financial institutions is slightly more mature, partly because these organisations are subject to the most stringent statutory regime in terms of risk management. In addition to the size of the staff, the organisational structure and the number and nature of an organisation’s relations, the applicable legal framework is an important factor that explains differences between (the maturity of) the legal risk management of organisations. The overall picture is that legal risk management still functions insufficiently in most organisations. At the same time, the conclusion is that solid legal risk management can contribute to the success of organisations and the quality of the performance of legal departments. Based on the study several lessons have been created that organisations can use to enhance the quality of their legal risk management. The gist of those lessons is to develop a well-wrought and systematic approach, tailored to the organisation’s general risk management while considering user needs. The insights formulated could help legal departments to leave behind the clichés about risk-averse legal professionals that think in worst-case scenarios only and to create a good practice of sustainable, data-driven, legitimate and fair legal risk management.
Ondanks het feit dat er al een decennium lang een professionaliseringslag gaande is in de culturele sector - hetgeen onder andere leidde tot een governance code - verscheen er in 2019 een brandbrief waarin wordt gepleit voor de dringende noodzaak tot professionalisering van het strategische en financiële risicobeleid van podiumkunsten. Bij de gesprekken over de implementatie van de code bleek dat kennis over vormen van standaardisatie over financieel en strategisch beleid ontbreken. De zakelijk leiders geven aan dat zij niet beschikken over de kennis en de instrumenten om zowel het strategische als het financiële risicomanagement effectief te kunnen uitvoeren. Dit onderzoek stapt in deze lacune. Het doel is zakelijk leiders van podiumkunstinstellingen een instrumentarium te bieden dat hen in staat stelt strategische en financiële risico’s van hun organisatie te identificeren, te beheersen en bespreekbaar te maken in hun eigen organisatie. Het instrumentarium dient de zakelijk leiders tevens te helpen een balans te zoeken tussen enerzijds hun strategische en financiële risico’s en anderzijds hun artistieke en maatschappelijke risico’s. Het instrumentarium koppelt de iteratieve werkpraktijk van zakelijk leiders aan lange termijnbeleid. Daarvoor hebben we de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Hoe kunnen zakelijk leiders binnen de podiumkunstinstellingen in de cultuursector hun risicomanagement in het licht van organisatiecontinuïteit professionaliseren, zodat de balans tussen hun financiële en strategische risico’s enerzijds en hun artistieke en maatschappelijke risico’s anderzijds gewaarborgd blijft. We maken dit instrumentarium samen met zakelijk leiders en andere stakeholders, omdat we juist hun kennis van de praktijk willen verzamelen en gebruiken voor de ontwikkeling van het instrumentarium. De resultaten van dit onderzoek maken de invoering van professioneel en gestandaardiseerd risicomanagement door zakelijk leiders werkzaam binnen de podiumkunsten mogelijk. Het instrumentarium zorgt ervoor dat bestuur, financiers en creatieve professionals weten binnen welke financiële en continuïteitsrisico’s de organisatie de artistieke en maatschappelijke doelstelling(en) waarmaakt.
De beroepsgroep van diëtisten staat voor de uitdaging om de bijdrage van diëtistische zorg in de behandeling transparanter te maken. Het aantonen van (kosten)effectiviteit van de behandeling wordt door de beroepsgroep gezien als een urgente en noodzakelijke voorwaarde voor de continuïteit van de bedrijfsvoering en als wapen tegen dreigende bezuinigingen door overheid en zorgverzekeraars. Diëtisten hebben bovendien te maken met de toegenomen marktwerking in de zorg. De afgelopen jaren hebben steeds meer organisaties voor Thuiszorg afdelingen diëtetiek afgestoten en zijn diëtisten als zelfstandig ondernemer verder gegaan. Meer dan ooit wordt de noodzaak gevoeld om de toegevoegde waarde van de diëtist inzichtelijk te kunnen maken in onderhandelingen met zorgverzekeraars en zorggroepen. Zoals een diëtist het verwoordt: ?Zorgverzekeraars zullen in toenemende mate eisen stellen aan het aantonen van meerwaarde van dieet-behandeling en willen resultaat zien.? Van daaruit ontstaat vanuit de beroepspraktijk de vraag: ?Hoe kunnen we de meerwaarde van de diëtist aantonen op het niveau van de eigen praktijk én als beroepsgroep als geheel?? Eenduidige registratie en evaluatie van doelen van dieetbehandeling is een voorwaarde om uiteindelijk de (kosten)effectiviteit van de dieetbehandeling te kunnen aantonen. Op dit moment wordt binnen diëtistenpraktijken niet eenduidig geregistreerd, gemeten en geëvalueerd. Diëtisten zijn zich hiervan bewust en hebben de wens geuit op niveau van eigen praktijk, groepspraktijk en zelfs landelijk te willen komen tot een afstemming over registratie van data (welke data, op welk meetmoment en op welke manier). In diverse kleine voortrajecten hebben diëtisten uit het werkveld, samen met het lectoraat Voeding in relatie tot Sport en Gezondheid (VSG) van de HAN, toegewerkt naar een keuze voor doelen, meetinstrumenten en meetmomenten voor dieetbegeleiding bij cardiovasculair risicomanagement (CVRM). Een belangrijke en nog te beantwoorden vraag is of de gekozen methoden werkbaar en inpasbaar zijn in de dagelijkse praktijkvoering.
De laatste jaren nemen digitale innovaties een enorme vlucht, zo ook bij gemeenten met smart city-toepassingen. Door het realiseren van innovaties in de publieke ruimte kan de leefbaarheid vergroot worden, bijvoorbeeld door de doorstroom van het verkeer te verbeteren, vuilnis op tijd op te halen of toezicht te verbeteren. Vanuit de gemeentelijke praktijk en literatuur komt naar voren dat veiligheid van die voorzieningen een onderbelicht aspect is. Ook de juridische spelregels en de verdeling en verantwoordelijkheid van veilig¬heidsvraagstukken is punt van zorg in gemeentelijke organisaties, mogelijk versterkt door de veelomvattendheid en domeindoorsnijdende karakter van smart cities. Dit alles kan tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld hackers of activisten smart city-toepas¬singen ontregelen en het vertrouwen van inwoners in dergelijke toepassingen en de gemeente als geheel afneemt. Smart cities bieden enorme mogelijkheden voor innovaties, maar zonder serieuze aandacht voor de veiligheid van die innovaties komen ze onder druk te staan en zal de technologische, maatschappelijke en daarmee economische vooruitgang aan winst inboeten. Om die uitdaging het hoofd te bieden wil de Haagse Hogeschool (HHs) samen met NHL Stenden Hogeschool (NHLS) onderzoek doen in samenwerking met gemeenten en bedrijven naar de veiligheid van smart city-toepassingen. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen hoe digitaal veilig smart city-toepassingen zijn en om concrete oplossingen aan te reiken om die veiligheid te verbeteren, zoals ontwerpprotocollen en governance-structuren. Bij complexere dilemma’s worden nader uit te werken oplossingsrichtingen aangeboden. Dit onderzoek is een eerste stap om samen met gemeenten en coalities innovatief onderzoek te doen op een domein met veel technologische vernieuwingen en meerdere kennislacunes. Het is een opmaat richting langlopend onderzoek op dit relevante beleidsterrein waar kansen voor gemeenten, ondernemers en burgers bij elkaar komen.