Document

Gelegenheid alleen maakt nog geen dief. Theoretische, methodologische en operationele suggesties voor een integrale benadering van winkeldiefstal

Overview

Publication date
Accessibility
yes
DOI

Description

Samenvatting 'Gelegenheid alléén maakt nog geen dief'

Inleiding
Winkeldiefstal -diefstal van koopwaar uit een winkel, door bezoekers, gedurende openingstijd- heeft de Nederlandse detailhandel in 2009 325 miljoen euro gekost, exclusief de kosten voor preventie en nasleep van diefstallen. Behalve vanuit financieel oogpunt en op het niveau van de detailhandel is winkeldiefstal ook op maatschappelijk en individueel niveau een serieus probleem.

Praktische oriëntatie
Het onderzoek is gestart met een praktische oriëntatie op het probleem in de vorm van deskresearch en gesprekken met ervaringsdeskundigen uit de detailhandel en de beveiligingspraktijk.
In het beleid van brancheorganisaties en overheid wordt op papier het belang van preventie benadrukt. Een belangrijk voordeel van (succesvolle) preventie is dat op termijn minder repressie, en daarmee ook minder kosten van aanhouding en juridische afhandeling nodig zijn. Toch zijn de meest voorkomende maatregelen repressief van aard. Zolang preventie niet volstaat blijf repressie ook nodig. In dit onderzoek ligt de nadruk op preventie van winkeldiefstal.
Beslissingen met betrekking tot antidiefstal maatregelen zijn veelal gebaseerd op beschrijvende informatie en niet op verklarende, wetenschappelijke inzichten. Vaak is niet bekend waarom bepaalde maatregelen werken, en dus ook niet in welke omstandigheden ze het beste kunnen worden ingezet. Bij de keuze voor maatregelen ligt de nadruk vooral op effectiviteit en minder op efficiëntie, waarbij met efficiëntie wordt bedoeld: effect bereiken met niet meer kosten of inspanning dan noodzakelijk. Ook wordt niet altijd rekening gehouden met ongewenste effecten van maatregelen op regulier koopgedrag.
Uit de praktische oriëntatie is geconcludeerd dat winkeliers over onvoldoende verklarende, wetenschappelijke inzichten in de gedragsdeterminanten van winkeldiefstal beschikken om gefundeerde beslissingen te kunnen nemen met betrekking tot effectieve en efficiënte antidiefstal maatregelen.

Literatuurstudie
Een literatuurstudie is uitgevoerd om praktisch hanteerbare theoretische inzichten met betrekking tot winkeldiefstal, die aanknopingspunten bieden voor niet alleen effectieve maar ook efficiënte antidiefstal maatregelen, in kaart te brengen.
In de literatuur betreffende winkeldiefstal zijn diverse kwalificaties van het verschijnsel winkeldiefstal bekend, en worden verschillende typen winkeldieven onderscheiden. Verder is op basis van de literatuur geconcludeerd dat winkeldiefstal zich alleen voordoet als aan drie voorwaarden is voldaan: een potentiële dader, een gewild object en een toelaatbare winkelcontext. De combinatie van persoon, object en context wordt in dit proefschrift verder aangeduid als winkeldiefstalscenario.
Met betrekking tot objecten zijn in de literatuur weinig studies gevonden. Toch bestaat er -op basis van één studie- wel een duidelijk beeld van de kenmerken die een object gevoelig maken voor winkeldiefstal. Uit de literatuurstudie is niet geheel duidelijk geworden op welke manier kenmerken van de objectieve context een rol spelen bij het vóórkomen van winkeldiefstal. Hoewel in de literatuur veel aandacht wordt besteed aan potentiële daders bestaat geen eenduidig beeld van dadergerelateerde gedragsdeterminanten. Er zijn aanzienlijke verschillen gevonden tussen de resultaten van diverse studies.
Het grote aantal verschillende gedragsdeterminanten dat in de literatuur wordt vermeld en de assumptie dat ze onderling kunnen interacteren, maken winkeldiefstal tot een complex gedragsdomein. Juist daarom is een integrale benadering van het probleem van winkeldiefstal gewenst. Dat houdt in dat scenario's als geheel -dus alle scenario-elementen en hun mogelijke interactie- worden geanalyseerd. Alleen met een integrale benadering kan een volledig en realistisch beeld van winkeldiefstalscenario's worden verkregen. En alleen dan zijn efficiënte, op de situatie afgestemde maatregelen mogelijk. In de literatuur betreffende winkeldiefstal wordt echter veelal een partiële benadering gehanteerd.
Gezien het grote aantal verschillende winkeldiefstalscenario's is het -in het kader van de praktische hanteerbaarheid- van belang dat theoretische inzichten betreffende winkeldiefstal in veel verschillende situaties (scenario's) geldig zijn. Ofwel: theoretische inzichten zouden bij voorkeur generaliseerbaar moeten zijn.
Een integrale benadering is een voorwaarde, maar geen garantie voor de generaliseerbaarheid van theoretische inzichten in winkeldiefstal. Immers, bij een partiële benadering geldt de 'ceteris paribus clausule': dat wil zeggen dat verondersteld wordt dat 'de overige omstandigheden gelijk blijven'. In de praktijk zijn echter zelden 'de overige omstandigheden gelijk.'
In de literatuur zijn weinig generaliseerbare inzichten met betrekking tot winkeldiefstal gevonden. De meeste studies zijn gericht op specifieke situaties.
De partiële, specifieke benadering van veel studies met betrekking tot winkeldiefstal zijn tekenen van fragmentatie van de gedragswetenschap.
In de literatuur met betrekking tot winkeldiefstal is meer aandacht voor de analyse van gedragsdeterminanten dan voor de vertaling van theoretische inzichten naar effectieve en efficiënte maatregelen. In studies die wel betrekking hebben op maatregelen ter bestrijding van winkeldiefstal zijn de onderzochte maatregelen zelden gebaseerd op inzicht in gedragsdeterminanten.
Tot slot wordt in de literatuur benadrukt dat winkeldiefstal en koopgedrag plaatsvinden in dezelfde winkelcontext, deels overlappende gedragsdeterminanten hebben en daarom niet onafhankelijk van elkaar beschouwd zouden moeten worden.

Probleemstelling
Op basis van de praktische en theoretische oriëntatie is de volgende probleemstelling geformuleerd:
' De literatuur met betrekking tot winkeldiefstal is gefragmenteerd, en biedt daardoor onvoldoende aanknopingspunten voor een integraal, generaliseerbaar theoretisch kader voor het beschrijven en verklaren van winkeldiefstal, dat aanknopingspunten biedt voor het voorspellen en effectief en efficiënt bestrijden van winkeldiefstal.'
Daar is de volgende doelstelling aan gekoppeld:
'Het vinden en evalueren van een praktisch hanteerbaar, generaliseerbaar, en integraal model dat winkeldiefstal kan beschrijven en verklaren en dat concrete aanknopingspunten biedt voor het voorspellen en efficiënt en effectief bestrijden van winkeldiefstal.'
Het streven naar een integrale en generaliseerbare benadering is ook teruggevonden in de literatuur. Diverse studies benadrukken de behoefte aan een 'unificerende metatheorie': een allesomvattend kader waarin fundamentele theorieën worden verenigd, dat altijd geldig is.
Een integrale benadering in combinatie met een diepgaand, gedetailleerd niveau van bestudering is complex qua uitvoering. In conventioneel sociaalwetenschappelijk onderzoek geldt het paradigma dat, wanneer er onvoldoende theoretisch inzicht bestaat in een bepaald gedragsdomein, dit domein uiteengerafeld wordt in deelaspecten die vervolgens elk afzonderlijk diepgaand bestudeerd worden. Deze partiële benadering werd bevestigd in het literatuuronderzoek. In dit onderzoek is gekozen voor een andere optie om de complexiteit van een integrale benadering op gedetailleerd niveau te reduceren. In plaats van het probleem partieel te benaderen is gekozen voor een integrale benadering op generiek niveau. Terwijl een partiële, gedetailleerde benadering te vergelijken is met het gebruik van een telelens (inzoomen op een detail), is een integrale, generieke benadering te vergelijken met het gebruik van een groothoeklens: een totaalbeeld, minder gedetailleerd maar met zicht op samenhang tussen de onderdelen van het geheel.
Om met een integraal, generaliseerbaar en generiek model op hanteerbare wijze efficiëntie (maatwerk) mogelijk te maken is het volgende van belang:
In het kader van maatwerk moet het generaliseerbare model informatie verwerken over het winkeldiefstalscenario waarin het wordt toegepast. Er moeten dus variabelen worden gemeten in het scenario.
In het kader van generaliseerbaarheid moeten de bij het vorige punt bedoelde variabelen in elk scenario voorkomen, en moet de veronderstelde samenhang tussen verklarende en afhankelijke variabelen in elk scenario gelden.
In het kader van een realistische indicatie moeten de variabelen gezamenlijk een zo volledig mogelijk (integraal) beeld vormen van het scenario. Immers: een integrale benadering is een voorwaarde voor generaliseerbaarheid.
In het kader van de hanteerbaarheid moeten de bedoelde variabele eenvoudig te meten zijn.

Uit het voorafgaande zijn de volgende onderzoeksvragen afgeleid:
1. Welk theoretisch generiek gedragsmodel hanteert een integrale en generaliseerbare benadering en biedt bovendien de mogelijkheid om op eenvoudige wijze een betrouwbare indicatie te geven van winkeldiefstalscenario's?
2. In hoeverre, en hoe biedt dit model inzicht in de determinanten van het gedrag van (potentiële) winkeldieven?

Theoretisch kader
De eerste onderzoeksvraag is beantwoord door middel van literatuuronderzoek. Daartoe zijn eerst de criteria waaraan het beoogde model moet voldoen nader uitgewerkt:
Integraal: om een realistische indicatie te kunnen geven van een scenario moeten variabelen gemeten worden over scenario's als geheel. Ten behoeve van aanknopingspunten voor efficiënte maatregelen is het van belang dat er expliciete aandacht is voor het gezamenlijke effect van de verklarende variabelen (interactief model).
Generaliseerbaar: zowel variabelen als de veronderstelde onderlinge samenhang tussen de verklarende variabelen zijn geldig in alle situaties.
Generiek: het aantal verklarende variabelen -op operationeel niveau- moet tussen drie en zeven liggen. Aandachtspunt daarbij is een eenduidige definiëring van gehanteerde begrippen (onder meer ten behoeve van eenvoudige meetbaarheid).

Vervolgens is de literatuur met betrekking tot 'unificatie van kennis' bestudeerd. Twee theorieën zijn beoordeeld aan de hand van de opgestelde criteria: 'Consilience, the unity of knowledge' (Wilson, 1989) en de Tree of Knowledge (Henriques, 2003). De eerste theorie bleek te complex om praktisch toe te passen, en de tweede leidde uiteindelijk tot twee verschillende theorieën als kader waarbinnen winkeldiefstal bestudeerd zou moeten worden.
Daarop zijn de uit het literatuuronderzoek bekende modellen betreffende winkeldiefstal opnieuw bestudeerd, maar nu expliciet aan de hand van de opgestelde criteria. Ook deze analyse leverde niet het gewenste resultaat. De drie modellen die een integrale benadering mogelijk maken bleken te complex in gebruik. De Theory of Planned Behaviour (Ajzen, 1991) en de Rational Choice Theory (Cornish & Clarke, 1986) vanwege de hoge mate van detail op operationeel niveau, en het CMO-model (Pawson & Tilley, 1997) omdat de enige verklarende variabele moeilijk te meten is. Door het generieke niveau is de betekenis van de variabele niet eenduidig. Voor de Theory of Planned Behaviour en de Rational Choice Theory geldt bovendien dat ze niet generaliseerbaar zijn: ze gelden alleen in situaties met weloverwogen gedrag.
Uiteindelijk zijn twee gedragsmodellen bestudeerd die nog niet bekend waren uit het literatuuronderzoek naar gedragsdeterminanten van winkeldiefstal: het MOA-model (Maclnnis & Jaworski, 1989) en het Triade-model (Poiesz,1999). Hoewel beide modellen generaliseerbaar zijn en op hanteerbare wijze een integrale benadering mogelijke maken is uiteindelijk is gekozen voor het Triade-model vanwege het interactieve karakter van het model. Daardoor biedt het meer aanknopingspunten voor effectieve en efficiënte maatregelen.
Volgens het Triade-model is alle gedrag, dus ook winkeldiefstal, te verklaren aan de hand van drie generieke variabelen: Motivatie (M), Capaciteit (C), en Gelegenheid (G). De waarschijnlijkheid van gedrag kan worden geschat aan de hand van de Triade-score: MxCxG. De theorie van het Triade-model maakt onder meer onderscheid tussen subjectieve en objectieve M, C en G. De subjectieve factoren bepalen de waarschijnlijkheid van gedrag en de objectieve factoren bepalen de mate van succes. Omdat in dit onderzoek de nadruk ligt op preventie, en dus het voorkomen van gedrag, wordt uitgegaan van subjectieve M, C en G.
Empirisch onderzoek
De tweede onderzoekvraag is beantwoord aan de hand van empirisch onderzoek.
De onderzoeksdoelgroep is afgebakend tot middelbare scholieren. Gekozen is voor een onderzoeksopzet met manipulatie van fictieve scenario's. Dat betekent dat niet het werkelijke gedrag, maar de gedragsintentie als afhankelijke variabele wordt gehanteerd. Eerder was echter al besloten dat -in het kader van preventie- niet het reduceren van de succesratio van pogingen tot winkeldiefstal, maar het voorkomen van pogingen ofwel het beperken van de gedragsintentie het uitgangspunt is.
Op basis van literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek onder potentiële daders (scholieren), slachtoffers (managers en personeel van supermarkten) en deskundigen (vertegenwoordigers van beveiligingsbedrijven en politie) zijn vierentwintig scenario's (drie series van acht) met naar verwachting verschillende M-, C- en G-waarden ontworpen. (Om de werkelijke M-, C- en G-waarden te identificeren zijn deze scenario's voorgelegd aan middelbare scholieren met de vraag aan te geven hoe hoog volgens hen de M, C, G tot winkeldiefstal van ' de meeste scholieren' in het betreffende scenario zou zijn. Omdat uit een pilotstudy was gebleken dat scholieren sociaal wenselijke antwoorden geven zijn indirecte vragen gesteld. Elk serie van acht scenario's is voorgelegd aan vier klassen (van ongeveer 22 leerlingen elk) die varieerden naar schooltype (Vmbo en Havo/Vwo) en leeftijd (onderbouw en bovenbouw). Om het verband tussen M, C en G en Intentie te kunnen onderzoeken is ook gevraagd naar de Intentie tot winkeldiefstal
M, C en G zijn enkelvoudig gemeten, met behulp van 7-punts Likertschalen. Zo is de theoretische eenvoud (hanteerbaarheid) van het Triade-model ook methodologisch voortgezet. In de conventionele literatuur wordt vaak aanbevolen om abstracte begrippen zoals M, C en G -ten behoeve van de betrouwbaarheid- te meten met behulp van meervoudige schalen. Om de betrouwbaarheid van enkelvoudig meten te controleren zijn een hertest -dezelfde meting bij dezelfde respondenten op een later tijdstip- en een paralleltest -bij één groep respondenten zowel enkelvoudig als meervoudig meten- uitgevoerd. Op basis van een Wilcoxon signed-rank test en Spearmans Rho is geconcludeerd dat enkelzijdig meten van M, C en G tot winkeldiefstal in fictieve scenario's onder scholieren niet minder betrouwbaar hoeft te zijn dan meervoudige meten.
De verzamelde M-, C-, G- en Intentiescores lieten geen normaalverdelingen zien. Om die reden zijn non-parametrische toetsen uitgevoerd en is bij de identificatie van scenario's gekeken naar medianen in plaats van naar gemiddelden.
Opvallend resultaat was verder dat slechts een klein deel van de scenario's door scholieren werd geïdentificeerd zoals ze bij het ontwerp waren bedoeld. Mede op basis van opmerkingen tijdens de dataverzameling bestaat het vermoeden dat voor scholieren de begrippen Motivatie, Capaciteit en Gelegenheid niet eenduidig genoeg zijn om ze op de juiste manier te interpreteren.
Om te onderzoeken of er inderdaad een verband bestaat tussen Triade-scores (MxCxG) en Intentie zijn de (gestandaardiseerde) Triade-scores van de ene helft van de steekproef vergeleken met de (gestandaardiseerde) Intentiescores van de andere helft. Er is gekozen voor between-subjects vergelijkingen om uit te sluiten dat de Intentiescores tijdens de meting zijn beïnvloed doordat gevraagd is naar M-, C- en G-scores. Daarnaast zijn ook within-subjects vergelijkingen gemaakt. De Mann-Whitney tests (voor de between-subjects vergelijking) en Spearman's Rho (voor de within-subjects vergelijkingen) toonden een evident verband aan tussen Triade-scores en Intentiescores voor dezelfde scenario's.
Ondanks de positieve resultaten bestonden twijfels over de motivatie en capaciteit van scholieren om M, C en G tot winkeldiefstal voor 'de meeste scholieren' in fictieve scenario's juist te schatten. Om die reden is aanvullend onderzoek gedaan waarbij stand-ins zijn ingezet om -in dezelfde scenario's- M, C en G van ' de meeste scholieren' te schatten. De stand-ins (derde jaar studenten Fontys) zijn geselecteerd op basis van expertise op het gebied van het Triade-model en kennis van de doelgroep. Met behulp van een Mann-Whitney test zijn de gestandaardiseerde Triade-scores van de stand-ins vergeleken met de gestandaardiseerde Intentiescores van scholieren. De overlap was evident: voor geen van de zeven beoordeelde scenario's was er een significant verschil.

Conclusie
De resultaten van dit onderzoek vormen een ondersteuning voor een alternatieve -niet-conventionele- integrale, hanteerbare en daardoor generieke, benadering van winkeldiefstal. Het Triade-model is een generaliseerbaar en generiek model dat een integrale benadering van het gedrag van (potentiële) winkeldieven mogelijk maakt. De resultaten van het empirisch onderzoek tonen aan dat door respondenten geschatte M-, C- en G-waarden een significant verband vertonen met de geschatte Intentie tot winkeldiefstal van ' de meeste scholieren' in die scenario's.
In theoretisch opzicht heeft het onderzoek geleid tot een generaliseerbaar -en dus integraal- theoretisch kader dat ten behoeve van de praktische hanteerbaarheid bovendien overzichtelijk en daardoor van generiek niveau moest zijn. Deze combinatie van criteria impliceert dat de conventionele focus op detail en nauwkeurigheid wordt losgelaten. Een punt van aandacht is het criterium 'generaliseerbaarheid'. In dit onderzoek wordt met generaliseerbaarheid bedoeld dat het model in elke mogelijk winkeldiefstalscenario geldig is. Generaliseerbaarheid betekent echter ook ' externe validiteit' ofwel: generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten naar praktijksituaties. Gezien de gehanteerde methode -manipulatie van fictieve scenario's- kunnen over de tweede betekenis van generaliseerbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
In methodologisch opzicht heeft het onderzoek inzichten opgeleverd met betrekking tot het werken met 'stand-ins': respondenten met enige expertise op het gebied van het Triade-model en bovendien kennis van de doelgroep. Stand-ins bleken tegen de verwachting in vaak in staat om in fictieve scenario's een betrouwbare schatting te maken van M-, C- en G-waarden van de doelgroep. Nader onderzoek naar de criteria waar stand-ins aan moeten voldoen, en naar de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid van stand-ins is aanbevolen.
Op operationeel niveau werd het streven naar eenvoud doorgezet door de -abstracte- variabelen van het Triade-model enkelvoudig te operationaliseren. Een hertest en paralleltest hebben uitgewezen dat de onconventionele enkelvoudige operationalisatie niet minder betrouwbaar hoeft te zijn dan de -bij abstracte variabelen gebruikelijke - multi-item operationalisatie. Aandachtspunt is wel een eenduidige definiëring van M, C en G.
De minder conventionele aanpak kwam bovendien tot uiting in het gebruik van non-parametrische toetsen. Resultaten van non-parametrische toetsen zijn minder nauwkeurig dan resultaten van parametrische toetsen, maar komen de hanteerbaarheid ten goede: ze maken statistische analyses op niet normaalverdeelde data mogelijk. Non-parametrisch toetsen sluit dan ook goed aan bij de in dit onderzoek gekozen benadering.
Gebruik maken van wetenschappelijk kennis ter onderbouwing van keuzes met betrekking tot de bestrijding van winkeldiefstal is ongebruikelijk in de detailhandelspraktijk. Dat betekent dat gedragsbeïnvloeding van de betrokken personen nodig is. Een analyse van de Motivatie, Capaciteit en Gelegenheid ten aanzien van het gebruiken van wetenschappelijke inzichten onder winkeliers, beleidsmakers, en andere betrokkenen zou het gebruik van het Triade-model kunnen stimuleren.


© 2024 SURF