Zeven stellingen worden uitgewerkt:
1. Goed toetsen is slechts mogelijk in de mate waarin duidelijk is welke leerdoelen studenten moeten bereiken.
2. Toetsing stuurt het leren van de studenten.
3. Denken vanuit eigen vakgebied is een bedreiging voor de toetsing van competenties.
4. Het doel van toetsen bepaalt hoe het middel toetsing wordt gebruikt.
5. Toetsen vereist een methodenmix, want één voldoende toetsmethode bestaat niet.
6. Zelfbeoordeling en elkaar beoordelen moeten onderdeel zijn van de toetsing van ethische competenties.
7. Het toetsen van beroepscompetenties die studenten in de beroepspraktijk (stages) onvoldoende beoefend zien is dweilen met de kraan open.