Social and Emotional Learning programs, designed to enhance adolescents’ social and emotional skills, are implemented in schools worldwide. One of these programs is Skills4Life (S4L), for students in Dutch secondary education. To strengthen this program and adapt it to students’ needs, we conducted an exploratory study on their perspectives on their own social-emotional development, focusing on low-achieving students in prevocational education. We interviewed eleven boys and eleven girls in five focus groups on (1) their general school life experiences, (2) their perceptions and experiences regarding interactions with peers, the problems they encountered in these interactions, and (3) the strategies and skills they used to solve these problems. Driven by findings in related studies initial thematic analyzes were extended using a three-step approach: an inductive, data-driven process of open coding; axial coding; and selective coding, using the social-emotional skills comprised in an often-used SEL framework as sensitizing concepts. Overall, students were satisfied with their relationships with classmates and teachers and their ability to manage their daily interaction struggles. Their reflections on their interactions indicate that the skills they preferred to use mirror the social-emotional skills taught in many school programs. However, they also indicated that they did not apply these skills in situations they experienced as unsafe and uncontrollable, e.g., bullying and harassment. The insights into adolescents’ social-emotional skills perceptions and the problems they encountered with peers at school presented here can contribute to customizing school-based skills enhancement programs to their needs. Teacher training is required to help teachers gain insight into students’ perspectives and to use this insight to implement SEL programs tailored to their needs.
Intergenerational continuity in family behaviors partly results from socialization processes in the parental home. However, socialization is a multidimensional process. This article tests hypotheses about the relative importance of value transmission and modeling in explaining expectations of adolescence concerning the timing of leaving home, and entry into cohabitation, marriage, and parenthood. Structural equation modeling on multiactor data from over 1,000 parent–adolescent child couples in the Netherlands is used to test hypotheses. Results suggest that, in general, both value transmission and modeling are important predictors of adolescents’ expectations concerning the timing of major family events. Moreover, no differences between mothers and fathers and between boys and girls are observed in the strength of the intergenerational relationships studied.
Although essential for providing optimal adolescent patient support, knowledge of the impact of Marfan syndrome in adolescence is limited. To explore adolescents’ perceived impact of Marfan syndrome on (physical) functioning (activities, participation), disability (limitations, restrictions), contextual factors and support needs, we interviewed 19 adolescents with Marfan syndrome. Audio-recordings were transcribed, coded and analysed using thematic analysis. Identified themes were “difficulties in keeping up with peers” and “being and feeling different from peers”. Furthermore, an adolescent Marfan syndrome-specific International Classification of Functioning, Disability and Health for Children and Youth (ICF-CY) model derived from the data describing the adolescent perceived impact of Marfan syndrome on functioning, disability and its contextual factors. Adolescents perceived problems in keeping up with peers in school, sports, leisure and friendships/relationships, and they could not meet work requirements. Moreover, participants perceived to differ from peers due to their appearance and disability. Contextual factors: coping with Marfan syndrome, self-esteem/image, knowledge about Marfan syndrome, support from family/friends/teachers, ability to express needs and peer-group acceptation acted individually as barrier or facilitator for identified themes.
In tijden van toenemende culturele diversiteit en arbeidsonzekerheid hebben jongeren in Nederlandse en Duitse stadswijken grote behoefte aan richting met betrekking tot hun toekomstige leven. Ouders en leraren lijken zelf vaak te worden overweldigd door de snel veranderende wereld waarin ze leven. Naast deze veranderingen neemt het gebruik van sociale media sterk toe, waardoor de al bestaande generatiekloof nog groter wordt. Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de levensloopperspectieven van jongeren en leiden er vaak toe dat ze meer dan ooit richting zoeken bij hun leeftijdgenoten. In plaats van dit te zien als een problematische situatie, is dit project erop gericht de netwerken van jongeren te gebruiken als bron voor verbetering van de stadswijken. Het basisidee is jonge adolescenten (in de leeftijd van 12-14 jaar) te empoweren via bepaalde leeftijdgenoten die al gerespecteerd, verantwoordelijk en stabiel in het leven staan. Deze ‘homies’ (vier Nederlandse en vier Duitse jongeren) worden getraind en begeleid door experts op het gebied van oplossingsgericht denken en inspirerende communicatie. Daarna gaan de homies aan de slag in hun eigen wijk, waar ze drie maanden actief zullen zijn. De meeste communicatie met hun leeftijdgenoten zal verlopen via mobiele communicatie en sociale medianetwerken. In het begeleidende onderzoek wordt een analyse gemaakt van de leefsituatie van jongeren in de geselecteerde wijken voor en na de tussenkomst van de homies. De homies houden zelf een (mobiel) dagboek bij dat inzicht zal bieden in hoe zij zelf de veranderingen bij de jongeren in hun wijk zien.
Adolescenten brengen steeds meer vrije tijd door met het spelen van games en bevinden zich mede daardoor in een hybride leefwereld. Deze relatief nieuwe wereld brengt nieuwe uitdagingen mee rondom identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn; voor gamende adolescenten zelf, maar ook hun (professionele) opvoeders. Wij onderzoeken de relatie tussen gamen, identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn en de rol die (professionele) opvoeders hierin hebben.Doel Op dit moment ontbreekt kennis over de relatie tussen gamen, identiteitsontwikkeling en psychosociaal welzijn van adolescenten en is het onder andere lastig om handvatten voor (professionele) opvoeders te ontwikkelen. Handvatten kunnen helpen om beter aan te sluiten bij de leefwereld en behoeftes van gamende adolescenten. De resultaten van dit onderzoek kunnen bijdragen aan een positieve (sociale) identiteitsontwikkeling van gamende adolescenten in een hybride wereld. Resultaten Het promotieonderzoek gaat verschillende wetenschappelijke publicaties opleveren. We vertalen onze resultaten samen met professionals, opvoeders en adolescenten naar praktische handvatten voor (professionele) opvoeders. De betrokken praktijkpartners en opleidingen geven deze wetenschappelijk onderbouwde inzichten en handvatten een passende plaats in hun curricula en werkwijzen. Looptijd 01 september 2022 - 01 september 2026 Aanpak Dit promotieonderzoek heeft een praktijkgericht, mixed-methods design. Voor de kwantitatieve analyse maken we gebruik van longitudinale data van het Digital Youth project van Universiteit Utrecht. De kwalitatieve data wordt verzameld door symbolic netnography (een digitale variant van etnografisch onderzoek), interviews en participerende observaties met adolescenten en (professionele) opvoeders. In samenspraak met adolescenten en (professionele) opvoeders worden deze inzichten vertaald naar praktische handvatten.
Coachingsgeprekken rond spiritueel – ritueel geladen handelen in de residentiele jeugdhulp. Vraagstukken rond jeugd, gezin en opvoeding zijn blijvend actueel. De vraag hoe het leven van jongeren eruit ziet en hoe zij voor hun leven en rol in de maatschappij worden gevormd, is daarbij wezenlijk. In mijn promotieonderzoek heb ik verslag gedaan van het dagelijks leven van adolescenten in de residentiele jeugdhulp en de rol van pedagogische medewerkers daarbij (Vierwind, 2019). Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de ritual studies. Naast dagelijkse- en overgangsrituelen worden in dit onderzoek ‘rituelen met een spirituele dimensie’ blootgelegd. De jongeren vertellen in de interviews hoe zij in situaties van tegenslag en verdriet overgaan tot spirituele handelingen waaraan zij moed en kracht ontlenen. Eerder onderzoek toont dat de adolescentietijd, onafhankelijk van eigen al of niet spirituele opvoeding, voor meerdere jongeren een periode van spiritueel ontwaken is. Religie en spiritualiteit blijken als coping mechanisme een bron van veerkracht. Een van de bevindingen in mijn onderzoek is dat pedagogisch medewerkers zeggen dat zij weten dat jongeren bij tegenslag en verdriet spirituele handelingen verrichten, maar daarbij expliciet benoemen dat ze in mentorgesprekken daar niet op afstemmen. Als een reden daarvoor wordt genoemd dat dit niet aansluit bij de eigen visie en levensrichting. Deze bevinding sluit aan bij eerder onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat het kunnen hanteren van de eigen voorkeurstijl door pedagogisch medewerkers blijvend aandacht vraagt. Ook de door jongeren in eerder onderzoek uitgesproken behoefte om met hun begeleiders ‘echte gesprekken’ te kunnen hebben, is in dit verband noemenswaardig. Het hier voorgestelde onderzoek richt zich op de vraag hoe pedagogisch medewerkers in mentorgesprekken die binnen de residentiele jeugdhulp worden gevoerd kunnen afstemmen op het spiritueel handelen van jongeren. De resultaten van dit onderzoek zijn ook voor aanpalende beroepsgroepen van belang (Verpleegkunde, Onderwijs, Theologie).