Een 'verhaal' over de Technisch Bedrijfskundige. De intentie van dit verhaal is de kennis, kunde en vaardigheden (competenties) te benoemen vanuit een samenhangend geheel. Uiteraard is het zo dat iedere afgestudeerde haar/zijn eigen belevenissen zal hebben, maar hierin is vanuit de opleiding een soort rode lijn te benoemen over de soort en aard van activiteiten en contexten waarbinnen hij/zij moet kunnen functioneren, in ieder geval waar de opleiding aandacht aan besteed. In de aard van bedrijfskunde ligt de moeilijkheid om breedte en diepte duidelijk te benoemen. Daarom is gekozen voor een overkoepelend verhaal en een uitgewerkte concrete situatie. Het 'meso'-verhaal heeft als leidraad de metafoor troubleshooter en volgt de lijn van het SHITE-model; het uitgewerkte voorbeeld gaat meer de diepte in van een mogelijke bedrijfskundige opdracht. De werkwijze is uitgewerkt volgens de vier invalshoeken van T(echtnologie), E(conomie), O(rganisatie) en M(ens). Immers altijd waar een of twee aspecten de nadruk lijken te moeten krijgen (in het voorbeeld O & M) zullen de andere aspecten beínvloed worden. De bedrijfskundige is werkzaam in het midden en net zoals bij het oppakken van een zakdoek, zullen andere aspecten meespelen; hierbij volgen wij de holografische lijn van de bedrijfskundige taak. Daarnaast lijkt het ons belangrijk om vooraf een decor te schetsen waarbinnen de bedrijfskundige werkt. We gebruiken hiervoor het 'sandwich'-model van Deepak Chopra over de soort van reacties en contexten waarbinnen gewerkt kan of moet worden. Hij onderscheidt drie domeinen waarin mensen handelen vanuit een bepaalde intentie en wel:
Chatbots zijn handige tools om klantencontacten efficiënt af te handelen. De inzet van chatbottechnologie roept wel ethische vragen op. Aan de hand van een krantenartikel over het callcenter van het onlinewarenhuis Wehkamp verkent filosoof en bedrijfskundige Henriëtta Joosten een aantal morele kwesties.
MULTIFILE
This relationship between external knowledge providers, e.g. consultants and academic institutions, and small and medium enterprises (SMEs) is a difficult one. SME entrepreneurs think external advice is expensive, not required and/or not useful. In this paper these arguments are explored against the specific characteristics of SMEs. The argument of price probably tells more about the consultants inability to quantify the returns on their advice than about the cost of their services. Support policies enable free consults for SMEs on numerous topics, but the use of these facilities is relatively low. The suggestion that SME entrepreneurs do not need external knowledge is contradicted by their own assessment of their qualities. Typically the entrepreneurs lack expertise in supporting business functions like HR, IT, Finance and Legal. In SMEs these blank spots are not compensated by specialist staff members because the of the scale of the organization. The argument that the advice of an external consultant is generally not useful raises the question whether the insights gained in several business sciences only apply to large companies. This seems unlikely. Given the characteristics of SMEs the difference is probably more the context in which the insights are applied than the content of the insights itself. From the analysis of the characteristics of SMEs the dominant influence of the person of the owner/director, together with the absence of specialist staff, appeared as two of the most significant differences between SMEs and large companies. Given the personal profiles of these owners/directors as studied by Blom (Blom, 2001), the external knowledge providers should realize the three ways in consulting. The first way is the way of thinking. For this way it was stated already that the content of business sciences is not likely to differ for SMEs. The second way, the way of working, represents for the way information is gathered and the entrepreneur and his staff is involved in the process of developing the advice. In this way the consultant should allow for interaction and should make it fun for the participants. In this aspect, the process approach of consulting shows promising. The third way, the way of communicating, represents the way the knowledge is transferred from the advisor to the entrepreneur. In this way it is crucial to acknowledge the different personal profiles of SME entrepreneurs and consultants and to adjust the communication accordingly. Taking the three ways into account, the conclusion could be that the transfer of knowledge should be more the sharing of experiences. The Chair of Management Consulting will adjust her activities to explore this insight further.
In het Groningse aardbevingsgebied moeten de komende jaren volgens de contourenschets van de Nationaal Coördinator Groningen tussen de 35.000 en 100.000 woningen worden versterkt. Er is geen regio in Nederland waar ineens, op zo?n korte termijn en in zo?n grote omvang, de noodzaak van grootschalig aardbevingsbestendig bouwen is ontstaan. De Groningse mkb-bouwbedrijven werken samen om via bedrijfsinterne verbeteringen deze opdracht te realiseren. De praktijkvragen van de betrokken bouwbedrijven zijn: " Hoe kan ik mijn bedrijfscapaciteit optimaal managen, gezien de kansen rondom aardbevingsbestendig bouwen, maar zodanig dat de orderportefeuille en het personeelsbestand in balans zijn? " Hoe richt ik mijn bedrijfsprocessen zodanig op de verwachte groei in, dat de werkzaamheden binnen acceptabele doorlooptijden en naar tevredenheid van bewoners en opdrachtgevers duurzaam kunnen worden uitgevoerd? De kern van het consortium bestaat uit 10 mkb-bouwbedrijven, Bouwend Nederland regio Noord en de Hanzehogeschool Groningen. Het lectoraat Flexicurity is penvoerder, daarnaast is het lectoraat Arbeidsorganisatie en ?productiviteit en het lectoraat Ruimtelijke Transformaties betrokken. Vanuit het onderwijs participeren de Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek en EPI-kenniscentrum. EPI-kenniscentrum is een samenwerkingsverband van de Hanzehogeschool Groningen, Alfa College en Rijksuniversiteit Groningen ? en andere publieke en private partners. Het bundelt onderwijs en scholing op het terrein van aardbevingsbestendig bouwen voor de regio. Het doel van het consortium is om: " Kennis te ontwikkelen over capaciteitsmanagement en slim organiseren (binnen en tussen bedrijven) van het aardbevingsbestendig bouwproces, en de (arbeids)marktwerking daaromheen. " Deze kennis en inzichten te vertalen in voor het mkb bruikbare producten zoals tools, startcondities en randvoorwaarden (Handboek capaciteitsmanagement- en procesverbetering voor mkb-bouwbedrijven). " De verworven praktijkkennis om te zetten in onderwijsproducten zoals een nieuwe minor in het HG bouwonderwijs en innovatie van onderwijs en scholing via EPI-kenniscentrum. " Te komen tot een structurele en intensieve samenwerking tussen mkb-bouwbedrijven, onderwijs en praktijkgericht onderzoek aan de Hanzehogeschool Groningen (en andere onderwijsinstellingen).
In de wereld van de afvalwaterzuivering wordt al enige tijd succesvol gewerkt aan het recyclen van reststromen, zoals slib. Waterschappen beschouwen afvalwater niet langer als een afvalproduct, maar ook als bron voor grondstoffen. Een vd grondstoffen is cellulose dat o.a. via toiletpapier in ons afvalwater terecht komt. Normaal gesproken wordt dit niet specifiek uit het afvalwater gezuiverd maar met nieuwe technieken kan het nu uit het water gezeefd worden voordat het de zuiveringsinstallatie instroomt. Door dit uit het afvalwater te zeven wordt de rest van de zuivering ontlast en worden dure uitbreidingsinvesteringen voorkomen. Zeefgoed bestaat voor ca. 50% uit cellulosevezels. Cellulose kan gebruikt worden voor verwerking in diverse materialen en producten. Er zijn nog veel bedrijfskundige vragen voor het opwaarderen van de cellulose tot waardevolle restproducten. Partijen die daarin een rol spelen provincies, gemeenten, waterschappen, waterzuiveringsinstallaties en bedrijfsleven zoeken naar business- en verdienmodellen om de producten op de markt te zetten. De rol van de overheden is om de mogelijkheden van de waterzuivering beter te benutten en het bedrijfsleven om producten op de markt te zetten. Samenwerken in en het verbinden van waardenketens is hierbij een voorwaarde. Bij waterzuiveringsbedrijven en waterschappen lag de focus eerst vooral op het OF van het verkrijgen van bruikbare producten, nu is vooral de vraag HOE de producten op ruimere schaal kunnen worden afgezet. Er zijn al diverse voorbeelden van, zoals cellulose in asfalt maar de zoektocht naar mogelijke producten en toepassingen loopt nog. Kansen volop maar de weg ernaar toe verloopt nog moeizaam. Dit project is door de projectpartners ontwikkeld om het gehele netwerk van partijen en dan met name waterschappen en verwerkende bedrijven aan tafel te krijgen met om een winstgevend business-model te ontwikkelen dat ze in staat stelt om nieuwe toepassingen voor cellulose te ontwikkelen en te vermarkten.
Het Godivapp Applied in Pediatric Primary care (GoAPP) project ontwikkelt, onderzoekt en realiseert de implementatie van een e-health applicatie voor uitwisseling van videomateriaal in zelfstandige praktijken (MKB) in de eerstelijnsgezondheidszorg. Voor een goede analyse van bewegingsproblemen bij baby?s uit risicogroepen is het van belang de motorische ontwikkeling te meten en te volgen in de tijd. Kinderfysiotherapeuten gebruiken hiervoor een observatie-instrument, de Alberta Infant Motor Scale (AIMS). In 2014 en 2015 heeft de GODIVA-onderzoeksgroep (GrOss motor Development of Infants using home Video registration with the AIMS) van Hogeschool Utrecht een methode ontworpen, waarbij de ontwikkeling gevolgd kan worden aan de hand van video?s gemaakt door ouders. De methode wordt door professionals gezien als een aanvulling op bestaande methoden, die het monitoring van kinderen doelmatiger en transparanter maakt. De methode past uitstekend in de huidige e-health ontwikkeling en zelfmanagement/empowerment van ouders. Voor research met de videomethode is een prototype applicatie ontwikkeld waarmee op veilige wijze de filmbeelden verstuurd kunnen worden en opgeslagen. Het prototype is nog niet geschikt voor gebruik binnen de beroepspraktijk. Eerstelijns Kinderfysiotherapiepraktijken zouden graag de applicatie gebruiken. Zij verwachten dat het een waardevolle uitbreiding is van hun mogelijkheden en een kans om als praktijk te innoveren. Zij zien, als zelfstandige ondernemers, echter ook belemmeringen, zoals ICT-ondersteuning en een passende tarifering van een videoconsult. Voor deze kleine bedrijven spelen ook betaalbaarheid en gebruiksgemak een essentiële rol. Binnen GoAPP zijn vijf perspectieven voor innovatie en implementatie van e-health bij elkaar gebracht: eindgebruikers, zorginhoudelijk, harde technologie, zachte technologie en bedrijfskundig perspectief. Georganiseerd rondom drie werkpakketten wordt interdisciplinair onderzoek gedaan naar (1) optimalisatie van het videoportal, (2) implementatie, en (3) bedrijfskundige haalbaarheid, via ontwerpgericht onderzoek, literatuuronderzoek, implementatieanalyse en business-case onderzoek. Een vierde werkpakket richt zich op doorgroei van het netwerk kinderfysiotherapeuten naar een Community of Practice. Doel: Een innovatieve videomethode voor het observeren van de motoriek van zuigelingen, geschikt voor eerstelijnspraktijken kinderfysiotherapie, met een passend implementatieplan en business modelling.