Bij trendanalyses en de totstandkoming van de staat van Instandhouding van wildlijstsoorten wordt vrijwel geen gebruik gemaakt van gegevens van wildtellingen die door de wildbeheereenheden worden verzameld. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft eerder geoordeeld dat dit type data van WBE’s niet bruikbaar zijn, omdat er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid en verifieerbaarheid van de gegevens. Deze aspecten zijn belangrijk omdat Wildtellingen de basis vormen voor het opstellen van faunabeerplannen, faunabeleid en besluitvorming daaromtrent.De Minister voor Natuur & Stikstof heeft aangekondigd om samen met alle betrokken partijen te willen werken aan de verbetering van het telprotocol van WBE’s en de verzameling van gegevens. Dit moet leiden tot een wetenschappelijk gedragen wildsoorten-telprotocol, analyse- en beoordelingssystematiek. Onder procesbegeleiding van Van Hall Larenstein zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Fauna Beheer Eenheden, de Koninklijke Jagers Vereniging en de Zoogdiervereniging aan de slag gegaan om te komen tot een breed gedragen wetenschappelijke methode om populatietrends van de vijf wildsoorten te kunnen bepalen. De methode moet gevalideerd kunnen worden door het CBS, voldoen aan de criteria om aan de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) te worden toegevoegd, complementair zijn aan de huidige methodiek en teldata van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Bovendien moet de data transparant tot stand komen zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan over de kwaliteit van de resultaten.In dit rapport doen we verslag van het proces om te komen een wetenschappelijk gedragen wildsoorten-telprotocol, analyse- en beoordelingssystematiek.De rapportage richt zich op de volgende vier onderdelen:1. Procesbegeleiding: dit zijn de stappen geweest die door Van Hall Larenstein zijn uitgevoerd om het proces te begeleiden.2. Toezien: een aantal stappen worden door KNJV en CBS uitgevoerd. Voor deze onderdelen is Van Hall Larenstein niet verantwoordelijk, maar ziet er wel op toe dat het gebeurd.3. Duiding: in het onderdeel duiding wordt door Van Hall Larenstein in samenwerking met studenten en partners aanvullend onderzoek uitgevoerd om de wetenschappelijke kwaliteit te duiden van specifieke onderdelen. In dit geval heeft dit zich gericht op de effecten van warmtebeeldcamera’s op de tellingen van hazen.4. Vervolg: tenslotte worden een aantal aandachtspunten voor het vervolg van dit traject aangegeven.
MULTIFILE
Summary (English):Current planning policies place great expectations on citizen participation to resolve complex societal and spatial challenges such as urban renewal and housing development. This essay explores what transitions in citizen participation have taken place on this issue in the Netherlands and to what extent citizen participation in its current form can address the complex socio-spatial challenge of providing affordable housing in cities.The essay introduces a paradox of the transition in participation in housing development in the Netherlands as part of broader transformations in Dutch spatial planning and development: in spite of increased institutionalization of participation, the actual citizens seem to have been served less and less. There is potential for the inclusion of citizen participation in the planning processes to encourage acceptance where resource distribution creates conflicts (i.e. affordable housing markets and lack of supply) for more effective cooperation during implementation. However, giving citizens more say in small parcels of spatial development does not disguise and overrule the structural forces in policy and real estate market trends that have grown in the last decades and push out lower and middle income groups from the city.This essay reviews state-of-the-art literature on the evolution of citizen participation, co-creation, and decision-making structures and processes in spatial planning and housing, and discusses participation trajectories in urban developments with housing functions in Amsterdam (Havenstraatterrein, Marineterrein) and Groningen (Suikerunie, Ebbinge), and Almere (Oosterwold) to showcase the paradoxical transition.__Summary (Dutch):Participatie krijgt een steeds prominentere rol in het oplossen van complexe maatschappelijke en ruimtelijke uitdagingen, zoals stedelijke vernieuwing en de ontwikkeling van woningen. Dit essay verkent welke veranderingen zich hebben voorgedaan in de rol die burgers spelen in woningontwikkeling in Nederland en in hoeverre participatie in de huidige vorm helpt om voldoende betaalbare woonruimte te ontwikkelen in de stad.Het essay schetst een paradoxale transitie op het gebied van participatie in de woningbouw in Nederland. De transitie is onderdeel is van grotere veranderingen in ruimtelijke ordening en ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. Ondanks toenemende aandacht voor en institutionalisering van participatie in plan- en ontwikkelingsprocessen, lijkt het erop dat de burger die het meest de hulp van de overheid nodig heeft om passende woonruimte te vinden, steeds meer het nakijken heeft gekregen. Burgers een grotere rol geven in de planprocesen en planuitvoering kan helpen de acceptatie van plannen waarin schaarse middelen worden verdeeld, te vergroten. Tot nu toe echter blijft de inspraak van burgers beperkt tot kleine, specifieke gebieden. Deze uitzonderingen bieden onvoldoende tegenwicht aan de structurele krachten in beleid, grond- en vastgoedmarkten die midden- en lagere inkomens de afgelopen jaren steeds verder de stad uit hebben gedreven.Dit essay schetst op basis van literatuurstudie de grote lijnen in de ontwikkeling van woningontwikkeling en participatie sinds de Tweede Wereldoorlog. Op basis daarvan beschouwt het essay de ontwikkeling van participatie, co-creatie en besluitvorming in gebiedsontwikkeling in Amsterdam (Havenstraatterrein, Marineterrein), Groningen (Suikerunie, Ebbinge) en Almere (Oosterwold) om de paradoxale transitie die plaatsvindt in participatie in gebiedsontwikkeling en woningbouw te illustreren.