Achtergrond: Kwetsbaarheid is een term die veel en in toenemende mate wordt gebruikt in het omschrijven van individuen met een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten als gevolg van meerdere lichamelijke, psychische en/of sociale problemen. Kwetsbaarheid komt vaak voor bij ouderen. Desondanks gebruiken ouderen zelf deze term niet of nauwelijks. De volgende vragen staan centraal in dit onderzoek: welke woorden worden gebruikt in de Nederlandstalige literatuur en welke woorden herkennen en gebruiken ouderen zelf in het beschrijven van ouder worden en kwetsbaarheid?Methode: De methode was tweeledig: 1) bestuderen van Nederlandstalige grijze literatuur en 2) een Delphi-procedure. Eerst zijn termen uit de literatuur verzameld en vervolgens zijn de gevonden termen voorgelegd aan een ouderenpanel (>70 jaar, N=30). Daarnaast had het ouderenpanel de mogelijkheid om zelf nieuwe termen in te brengen. In drie ronden gaven zij aan of zij de termen herkennen dan wel gebruiken.Resultaten: In totaal zijn 187 termen voorgelegd aan het ouderenpanel. Na analyse zijn er 69 termen behouden die door ouderen herkend of gebruikt worden. De termen zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. De categorie kwetsbaarheid komt niet terug in de definitieve lijst met termen, wegens te weinig herkenning en gebruik door de panelleden.Conclusie: Dit onderzoek laat zien welke alternatieve termen gehanteerd kunnen worden in schriftelijke en mondelinge communicatie met ouderen over thema’s als kwetsbaarheid en ouder worden.
DOCUMENT
Achtergrond: Kwetsbaarheid is een term die steeds vaker wordt gebruikt in het omschrijven van individuen met een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten als gevolg van meerdere lichamelijke, psychische en/of sociale problemen. Desondanks gebruiken ouderen deze term zelf niet of nauwelijks. Doel van dit onderzoek was Nederlandstalige termen te identificeren die ouderen herkennen en gebruiken rondom kwetsbaarheid en ouder worden.Methode: Na het bestuderen van de Nederlandstalige grijze literatuur is een Delphi-procedure gehouden. Eerst zijn termen uit de literatuur verzameld, waarna de gevonden termen zijn voorgelegd aan een ouderenpanel (>70 jaar, N=30). In drie ronden gaven zij aan of zij de termen herkennen en/of gebruiken. Het ouderenpanel had de mogelijkheid om zelf nieuwe termen in te brengen. Termen zijn behouden wanneer >70% van het panel deze herkent én gebruikt en verwijderd wanneer >10% deze niet herkent én niet gebruikt.Resultaten: Aan het ouderenpanel zijn 187 termen voorgelegd. Het panel bestond uit 13 mannen en 17 vrouwen (leeftijd 77,7±6,3 jaar). Na analyse zijn 69 termen behouden die door ouderen herkend en/of gebruikt worden. Voorbeelden van termen die zijn behouden zijn: weerbaar, fit en onafhankelijk. Voorbeelden van termen die niet op de definitieve lijst terugkwamen zijn: kwetsbaarheid, fragiel en broos.Conclusie: De term kwetsbaarheid en termen met een meer negatieve lading kunnen in schriftelijke en/of mondelinge communicatie met ouderen het beste vermeden worden vanwege te weinig herkenning bij ouderen. In plaats daarvan kunnen beter termen met een meer positieve connotatie worden gebruikt ter aansluiting bij de belevingswereld en het vocabulaire van Nederlandstalige ouderen.
DOCUMENT
Background Atypical speech and language development is one of the most common developmental difficulties in young children. However, which clinical signs characterize atypical speech–language development at what age is not clear. Aim To achieve a national and valid consensus on clinical signs and red flags (i.e. most urgent clinical signs) for atypical speech–language development in children from 1 to 6 years of age. Methods & Procedures A two‐round Delphi study in the Netherlands with a national expert panel (n = 24) of speech and language therapists was conducted. The panel members responded to web‐based questionnaires addressing clinical signs. Consensus was defined as ≥ 70% of the experts agreeing on an issue. Outcomes & Results The first round resulted in a list of 161 characteristics of atypical speech and language development. The second round led to agreement on 124 clinical signs and 34 red flags. Conclusions & Implications Dutch national consensus concerns 17–23 clinical signs per age year for the description of an atypical speech–language development in young children and three to 10 characteristics per age year being red flags for atypical speech–language development. This consensus contributes to early identification and diagnosis of children with atypical speech–language development, awareness and research.
LINK
Background: Chronic constipation is common in people with intellectual disabilities, and seems to be highly prevalent in people with severe or profound intellectual and multiple disabilities (SPIMD). However, there is no current widely accepted definition for the constipation experienced by these individuals. Aim: This Delphi study aims to compile a list of operationalized criteria and symptoms of constipation in people with SPIMD based on practical experiences of and consensus between experts supporting them. Methods: A two-round Delphi study with an intermediate evaluation and analyses was conducted. Parents and relatives of persons with SPIMD and support professionals were included. The panel answered statements and open questions about symptoms and criteria of constipation. They were also requested to provide their opinion about classifying criteria and symptoms into domains. Answers to statements were analysed separately after both rounds with regard to consensus rate and displayed qualitatively; answers to open questions were analysed deductively. Results: In the first Delphi round (n = 47), consensus was achieved on criteria within the domains 'Defecation’ and 'Physical features', that were assigned to broader categories. Symptoms retrieved within the domain ‘Behavioural/Emotional’ were brought back to the panel as statements. After the second Delphi round (n = 38), consensus was reached on questions about domains, and for eight criteria (domain ‘Defecation’ n = 5; domain ‘Physical features n = 3). Within the domain ‘Behavioural/Emotional’, consensus was achieved for five symptoms. Criteria and symptoms with consensus >70% were considered ‘generic’ and
DOCUMENT
Inleiding:De leefwereld van jongeren speelde zich al voor een groot deel online af, maar sinds de coronavirus uitbraak lijkt dit alleen maar te zijn toegenomen. Hierdoor lopen met name jongeren in kwetsbare situaties risico’s op het ontwikkelen van online risicogedrag of verslavingen en het verliezen van de aansluiting met de samenleving. Jongerenwerkers zijn sociaal werk professionals die jongeren in kwetsbare situaties (10-23 jaar) begeleiden bij het volwassen worden in de samenleving zowel offline als online. Vanuit de leefwereld van jongeren dragen zij bij aan het versterken van de persoonlijke ontwikkeling en participatie, en het verminderen van risicogedrag, problemen en uitval van jongeren2. Sinds de coronavirus uitbraak is jongerenwerk in de online leefwereld van jongeren in een stroomversnelling gekomen omdat een nog groter deel van de leefwereld van jongeren zich online afspeelde.Er is echter nog weinig bekend over de ontwikkelingsbehoeften van jongeren in hun online leefwereld en hoe jongerenwerkers door in te spelen op deze ontwikkelingsbehoeftes bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van jongeren.Samen met Lectoraat Youth Spot – Jongeren- werk (HvA) hebben 28 jongerenwerkers van 14 jongerenwerkaanbieders van mei tot november 2020 behoeften verzameld van 175 jongeren3 en 140 betrokken stakeholders4 van het jongerenwerk.Jongerenwerkers vroegen jongeren screenshots te maken van momenten waarin jongeren behoefte hadden aan jongerenwerk in hun online leefwereld en gingen met jongeren over deze behoeften in gesprek. Jongerenwerkers vroegen de stakeholders van het jongerenwerk wat hun behoeften waren aan jongerenwerk in de online leefwereld van jongeren.De bevindingen zijn gevalideerd door 55 jongerenwerkers in een Delphi-studie en 12 inhoudelijk deskundigen in een focusgroep.Hieronder beschrijven we achtereenvolgens de ontwikkelingsbehoeften van jongeren en drie methodieken van jongerenwerk in de online leefwereld van jongeren.
DOCUMENT
ACHTERGROND: Het effect en de impact van continue professionele ontwikkeling in de verpleegkunde blijft onbekend. Dit zorgt voor een toegenomen interesse in het minimaliseren van de onderwijspraktijkkloof: een ‘transfer’ van kennis waarbij verpleegkundigen in staat zijn om nieuwe kennis toe te passen in de praktijk (om hun gedrag te veranderen). De noodzaak voor effectieve onderwijsactiviteiten is zeker nodig in de geriatrische zorg, aangezien oudere patiënten een verhoogd risico hebben op complicaties, zoals valincidenten. Het is belangrijk dat verpleegkundigen dit kunnen voorkomen. Het blijft echter onduidelijk welke interventies het gedrag van verpleegkundigen beïnvloeden. Het doel van deze studie is het identificeren van interventies om het gedrag van ziekenhuisverpleegkundigen te veranderen ten aanzien van het inzetten van valpreventieve maatregelen. CONCLUSIE: De resultaten van deze studie laten zien dat er een discrepantie is tussen de meningen van de verpleegkundigen, experts in de Geriatrie, managers en onderwijskundigen. Verdere inzichten in de rol en samenwerking van managers, onderwijskundigen en verpleegkundigen is belangrijk voor de ontwikkeling van onderwijskundige programma’s die veranderingen op de werkvloer versterken en daarmee goede verpleegkundige zorg bewerkstelligen.
MULTIFILE
Gestandaardiseerde functionele capaciteit testen worden uitgevoerd om te bepalen of een persoon zijn functionele capaciteit voldoende is om zijn werk uit te voeren. In dit promotie onderzoek werd ten eerste een review van reviews uitgevoerd naar risico en prognostische factorenvoor musculoskeletale pijn. Ten tweede werd een overzicht van de literatuur beschreven van factoren die gerelateerd zijn met functionele capaciteit. Ten derde werd door middel van een Delphi onderzoek consensusbereikt tussen 33 onderzoekers, 21 clinici en 21 patiënten over gerelateerde factoren van functionele capaciteit. Ten vierde werd een transversale studie uitgevoerd naar het construct functionele capaciteit bij 403 gezonde werknemers. Tot slot toonde een dubbelblinde Randomized Controlled Trial het effect aan van een kinesiofobe testleider op de functionele capaciteit van gezonde personen. Aanbevelingenvoor de klinische praktijk en vervolgstudie werden beschreven.
DOCUMENT
We leven in onzekere tijden en worden overspoeld door, veelal slecht, nieuws. Actuele gebeurtenissen zoals coronacrisis en de oorlog in Oekraïne maakt onze relatie met nieuws een ingewikkeld dilemma. Aan de ene kant wil je continu op de hoogte zijn van wat er speelt, en spreekt men zelfs van doom scrollen, aan de andere kant groeit het besef dat al het slechte nieuws een negatieve invloed kan hebben op onze gemoedstoestand en mentale welzijn. Daarnaast zitten we midden in een informatieoorlog, en is het soms moeilijk te bepalen wat betrouwbaar is. En juist dat kunnen redenen zijn om het nieuws te gaan mijden.
LINK
Met dit onderzoek is getracht een indruk te krijgen van de overtuigingen die er in de praktijk bestaan ten aanzien van effectief ingrijpen om de ontwikkeling van ernstig crimineel gedrag in de adolescentie te voorkomen. Bij dit onderzoek is aan alle kanten de breedte opgezocht. Er is gekeken naar een brede range van factoren die van invloed zijn op een antisociale ontwikkeling en naar een heel scala aan inter-venties dat hierop aan kan grijpen. Dit heeft een breed overzicht van mogelijke aangrijpingspunten en daarop aansluitende, beschikbare interventies opgeleverd. De bij de praktijk opgehaalde resultaten dui-den op grote overeenstemming tussen respondenten over de prioritering van beschikbare interventies. Daarbij zien de respondenten duidelijk meerwaarde, voor de gehele ontwikkelingsperiode, in het ver-sterken van goed opgroeien (universele preventie) nog vóór er sprake is van problematisch antisociaal of delictgedrag. In grote lijnen zijn respondenten het ook eens over het inzetten van interventies gericht op het bijsturen in reactie op zorgwekkende signalen (primaire preventie) of op het stoppen en ombui-gen van delictgedrag (secundaire preventie). Wel is de mate van overeenstemming daarvoor iets min-der groot dan bij universele preventie. Praktijkprofessionals, onderzoekers en ervaringsdeskundigen sluiten met hun keuze voor deze interventies vooral aan bij interventies gericht op Familie, Kind en School om bijtijds in te grijpen op een antisociale ontwikkeling. Voor het bij bewoners versterken van gedeelde opvattingen rondom prosociaal gedrag in hun buurt is minder support, maar in de literatuur zijn er duidelijke aanwijzingen die het belang ervan onderschrijven. Tenslotte toont de literatuurstudie de meerwaarde om interventies multimodaal in te zetten, maar de wijze waarop dit het meest effectief is vraagt om aanvullend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek bieden houvast voor beleidskeuzes, zowel landelijk als meer regionaal en lokaal. In respons op gesignaleerde problemen kan als eerste stap, met de praktijkprofessionals, lo-kaal informatie verzameld worden over: • beschikbare interventies voor 0-15 jarigen, gericht op Kind, Familie, School en Buurtfactoren op de verschillende preventieniveaus; • de wijze waarop deze interventies gecombineerd en multimodaal ingezet kunnen worden, best passend bij gesignaleerde problemen. • de keuze van interventies die ingezet kunnen worden als een antisociale ontwikkeling persistent en in toenemende mate ernstig blijkt te zijn. Ook kan er meer kennis opgedaan worden in het combineren van erkende interventies met ondersteunende vormen van advies, belangenbehartiging en begeleiding op dagelijkse stress verhogende om-standigheden. Beperkingen van het onderzoek liggen in: • de brede spreiding van respondenten waardoor zij als beroep of functie niet representatief zijn; • de beknopte vertaalslag van de interventies naar vragen in het Delphi-onderzoek die respondenten ruimte bood tot interpretatie; • de beperkte mate waarin respondenten op elkaars uitslag konden reageren.
DOCUMENT