Het proefschrift gaat in op de werkwijze, het belang en het gedrag van muziekuitgevers, de pioniers van de muziekindustrie. Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst geven muziekuitgevers composities uit op bladmuziek of licenseren zij deze. Door het succes van de grammofoonplaat werden de uitgevers een eeuw geleden uit het centrum van de macht van de muziekindustrie verdreven door de platenmaatschappijen die de geluidsopnames van muziek gingen exploiteren. De verborgenheid van de muziekuitgeversbranche komt enerzijds voort uit de onduidelijke positie van de muziekuitgevers in de culturele waardeketen van de muziekindustrie en anderzijds door de historische wirwar aan rechten. Opvallend genoeg is er weinig wetenschappelijke aandacht geweest voor deze industrie zeker in tegenstelling tot de aandacht voor de platenmaatschappijen, dit onderzoek hoopt daar verandering in te brengen. Machtige positie door digitalisering van muziek Het proefschrift van Wierda is een longitudinale studie die een periode van honderd jaar omvat. Muziekuitgevers verwerven een deel van het auteursrecht van een liedje, indien de componist muziek wenst uit te geven. Door deze wijze komt de uitgever voor de componist op zodat ze beide inkomen uit het intellectueel eigendom vergaren als of het liedje op plaat verschijnt of live ten gehore wordt gebracht. Muziekuitgevers wensen mede ten behoeve van de componist, inkomen te vergaren. Waar ook maar muziek geconsumeerd wordt eisen zij het recht van gebruik op. Dit kan zijn bij live entertainment, televisie, internet en games. Het bijzondere volgens het proefschrift is dat door de digitalisering na honderd jaar dynamiek de uitgevers weer in belang toenemen, doordat de handel in de fysieke geluidsdragers van de platenmaatschappijen tanende is. De muziekindustrie neigt naar een ‘rights industry’ waarin qua werkwijze de uitgevers al eeuwen in gespecialiseerd zijn. De huidige uitgevers kenmerken zich dan ook als ondernemers die weer dichter tegen de componist aankruipen en zich op deze wijze dynamisch profileren in de nieuwe tijd.
Economische sectoren als landbouw, transport en industrie staan voor de opgave om te verduurzamen. Deze opgave zorgt voor andere banen en stelt andere eisen aan mensen die werkzaam zijn in deze sectoren. In dit artikel verkennen we de vraagstukken rond werk, vakmanschap en oudere werknemers die ontstaan vanwege deze transitie, en de rol die HR hierin speelt. Om hier inzicht in te krijgen, deden we een jaar lang onderzoek bij een groot industrieel bedrijf, waar we spraken met vakmensen, HR-medewerkers en leidinggevenden over de gevolgen voor het werk van de transitie van grijze naar groene productiemethoden. In deze casus bleek dat de schoksgewijs verlopende transitie het vakmanschap van (oudere) werknemers onder druk zet. De onzekerheid die de transitie voor de komende jaren met zich meebrengt leidt op organisatieniveau tot spanningsvelden. HR zou de eigen rol kunnen invullen door de concretisering van de duurzame productie in de toekomst samen met de werknemers en de leidinggevenden proactief vorm te geven.
MULTIFILE
In deze bijdrage wil ik ingaan op de relatie tussen de hogeschool en haar “eigen“ stad Den Haag. De hogeschool noemt zich De Haagse en wie binnenkomt in de hal ziet meteen dat hiermee niet bedoeld wordt het Haagse in de sjieke en welgestelde betekenis (Hagenaar) en ook niet in de meer volkse en minder welgestelde zin (Hagenees). Het nieuwe Den Haag is een bonte verzameling van culturen en kleuren en we hebben de term diversiteit nodig om aan te geven dat de tijd van alleen Hagenaar en Hagenees voorbij is. In dit essay wil ik eerst ingaan op de nieuwe vragen en ontwikkelingen die vanuit de stad en de samenleving op de hogeschool afkomen, daarna zal ik ingaan op de betekenis hiervan voor de kennis en kennisontwikkeling. Deze twee redeneringen hebben consequenties voor de hogeschool zelf en de kansen om in onderwijs en onderzoek bij te dragen aan de ontwikkeling van de stad en de samenleving.