Review of C. Rosen (2024). The Extinction of Experience. Being Human in a Disembodied World, W.W. Norton & Company, New York, 272 p.
MULTIFILE
Book review of: M. Pepi (2025). Against Platforms: Surviving Digital Utopia, Melville House, Brooklyn-London, 224 p.
MULTIFILE
According to Johnson & Grandison (2007), failure to safeguard privacy of users of services provided by private and governmental organisations, leaves individuals with the risk of exposure to a number of undesirable effects of information processing. Loss of control over information about a person may lead to fraud, identity theft, reputation damage, and may cause psychosocial consequences ranging from mild irritation, unease, social exclusion, physical harm or even, in extreme cases, death. Although pooh-poohed upon by some opinion leaders from search engine and ICT industries for over a decade (Sprenger, 1999; Esguerra, 2009), the debate in the wake of events like the tragic case of Amanda Todd could be interpreted as supporting a case for proper attention to citizens’ privacy. Truth be told, for a balanced discussion on privacy in the age of Facebook one should not turn towards the social media environment that seems to hail any new development in big data analysis and profiling-based marketing as a breathtaking innovation. If the myopic view of technology pundits is put aside, a remarkably lively debate on privacy and related issues may be discerned in both media and scientific communities alike. A quick keyword search on ‘privacy’, limited to the years 2000-2015, yields huge numbers of publications: Worldcat lists 19,240; Sciencedirect 52,566, IEEE explore 71,684 and Google scholar a staggering 1,880,000. This makes clear that privacy is still a concept considered relevant by both the general public and academic and professional audiences. Quite impressive for a subject area that has been declared ‘dead’.
MULTIFILE
Gemeenten zijn ongerust over de cyberweerbaarheid van hun vitale infrastructuren, zoals waterbeheer en verkeersmanagement. Deze infrastructuren zijn vaak in hoge mate geautomatiseerd en verbonden met het internet. De digitale systemen binnen de infrastructuren worden aangeduid als Operationele Technologie (OT). Er is een toenemende dreiging van cyberaanvallen op de OT van vitale infrastructuren, met potentieel ernstige gevolgen, zoals grote materiële schade, maatschappelijke onrust en zelfs dodelijke slachtoffers. Hierbij gaat het niet alleen om cyberaanvallen door vandalen of criminelen, zoals ransomware, maar ook om cyberaanvallen ten gevolge van internationale conflicten. De gemeentelijke CISO’s en informatiebeveiligers zijn verantwoordelijk voor het treffen van goede beveiligingsmaatregelen. Met betrekking tot OT hebben zij echter te weinig kennis om dat effectief te kunnen doen. Cyberweerbaarheid van OT vergt specialistische kennis, die sterk verschilt van de gebruikelijke IT-kennis binnen kantoorautomatisering. Bovendien wordt de cyberweerbaarheid van de OT negatief beïnvloed door een grote diversiteit in technologie, spreiding en afhankelijkheid van een grote hoeveelheid externe leveranciers en dienstverleners. Deze problematiek speelt ook bij andere organisaties, met name omdat hiervoor nog geen geschikte oplossingen beschikbaar zijn. Dit RAAK-project beoogt met behulp van gemeentelijke casestudy’s oplossingen te zoeken. Mogelijke oplossingsrichtingen worden onderzocht en geëvalueerd. Enkele kansrijke oplossingsrichtingen worden met de gemeenten uitgewerkt in aanpassing van bestaande- en nieuw te ontwikkelen instrumenten voor interventies. Deze worden geëvalueerd en gegeneraliseerd. Drie cybersecuritylectoraten van De Haagse Hogeschool (CSS en NSE) en Hogeschool Utrecht (CS) werken in dit praktijkgerichte onderzoek samen met de gemeenten Eindhoven, Rotterdam en Zoetermeer, alsook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD). Daarnaast nemen het nationaal veiligheidscluster Security Delta, kennisinstelling TNO en cyberexpertbureau Hudson Cybertec deel. Verankering van kennis vindt plaats in onderwijs en lectoraten. Hierbij zijn drie lectoren, vijftien (docent)onderzoekers en circa tweehonderdvijfentwintig studenten betrokken.
Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen met complexe revalidatievragen sterk toe. Deze revalidatie vindt toenemend plaats in een ambulant traject. Therapeuten in de geriatrische revalidatiezorg geven aan dat het daardoor steeds moeilijker wordt om zicht te krijgen op de voortgang van de revalidatie. In een samenwerking tussen de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en het Amsterdam UMC is Hipper ontwikkeld, een combinatie van een behandelprotocol en technologie om op afstand de activiteit van revalidanten thuis te meten. Via een dashboard kunnen de therapeuten de data bekijken en hun behandeling bijstellen. De B.V. Hipper Therapeutics (HipperTx) exploiteert de dienst en levert momenteel aan een aantal zorginstellingen. De zorginstellingen willen weten of ze door het inzetten van eHealth toepassingen zoals Hipper ook daadwerkelijk hun kosten kunnen verlagen in het huidige zorgstelsel. Technologieleveranciers – die Hipper en andere eHealth toepassingen willen implementeren – hebben vragen over hoe deze kunnen voldoen aan de richtlijnen voor informatiebeveiliging in de zorg: zijn de vereiste certificeringen haalbaar? In het voorliggende voorstel schetsen wij een project waarbij het Amsterdam UMC samen met de betrokken zorginstellingen een business case voor de zorg maakt en waarbij de HvA i.s.m. de technologieleveranciers de informatieprocessen in de dienst in kaart brengt voor een adequate certificering. Aan het eind van het project zal er een whitepaper geschreven zijn waarin de business case beschreven staat en zullen de voorbereidende werkzaamheden voor een NEN7150 certificering zijn uitgevoerd. Het whitepaper zal openbaar zijn en zal kunnen dienen als een voorbeeld case voor vergelijkbare implementaties. Het project draagt bij aan het Missiegedreven Innovatiebeleid, meer specifiek de missie ‘In 2030 wordt zorg 50% meer (of vaker) in de eigen leefomgeving georganiseerd, in plaats van in zorginstelling’. Daarnaast kan op basis van de uitkomsten van dit voorstel een onderzoeksaanvraag rondom doelmatigheid van ambulante revalidatie gedaan worden.
De Hogeschool van Amsterdam (HvA) zet met de Impulsmiddelen in op een toekomstbestendige (digitale) infrastructuur voor het onderzoek. De HvA kiest niet voor een versnippering van activiteiten, maar voor een geïntegreerde aanpak. Met de Impulsmiddelen wordt de infrastructuur voor de gehele HvA-onderzoekgemeenschap duurzaam versterkt, langs twee lijnen: 1. versterken van de basisinfrastructuur voor het gehele HvA-onderzoek op de thema’s research management processen en verantwoord databeheer; 2. innoveren van de onderzoekinfrastructuur gekoppeld aan de ontwikkeling van de Centres of Expertise (CoE’s), namelijk netwerken beheer, interfaces met de stad/regio en het aantoonbaar maken van de impact van de CoE’s. De activiteiten resulteren o.a. in gezamenlijk gedragen documenten, raamwerken, een aangepast platform, ICT producten, getrainde mensen, trainingsprogramma’s en vastgelegde processen. Gebruik en waar van toepassing verdere ontwikkeling en/of implementatie is geborgd: ICT-producten worden opgenomen in het standaardpakket van de ondersteunende ICT-dienst, trainingen en workshops worden voortgezet, support is beschikbaar, jaarlijkse lasten worden opgenomen in de facultaire begrotingen. Met de inzet van de Impulsmiddelen wordt aangesloten bij de strategische keuzes van de HvA, zoals hoge kwaliteit onderzoek en ondersteunende processen en faciliteiten, open acces en digitalisering, een duurzame verbinding met en het leveren van een bijdrage aan de (actoren in de) stad en regio Amsterdam en de (door)ontwikkeling van de CoE’s. Ook wordt zo ingespeeld op de gevolgen die Covid-19 heeft op het HvA-onderzoek. Diverse onderzoeksprojecten zijn vertraagd of “vastgelopen”, dataverzameling kon niet conform plan worden voortgezet en fysieke ontmoetingen waren lastig. Partners hadden andere prioriteiten, relaties bleken kwetsbaar. Het belang en de urgentie om te investeren in een goede digitale infrastructuur en in duurzame netwerken, kwamen duidelijk naar voren.