Although stressors are frequently linked to several negative health outcomes, experiencing stressors may be necessary for enhancing performance. At present, the literature is lacking a unified, comprehensive framework that accounts for both positive and negative outcomes following stressors. Therefore, we introduce the framework of hormesis, which has been applied in biological research for decades. According to hormesis, small-to-medium doses of a stressor can stimulate an organism's response, while large doses cause detrimental effects. In this article, we argue that these dose-response dynamics can be found in various domains of performance psychology (i.e., eustress and distress, psychological momentum, emotions, motivation, confidence, cognitive performance, training, skill acquisition, adversity, and trauma). Furthermore, hormesis also accounts for the inter- and intra-individual variability commonly found in responses to stressors. Finally, from an applied perspective, leveraging hormesis may stimulate new psychological interventions that mimic the well-known effects of (toxic) vaccinations at the level of behavior.
DOCUMENT
Samenvatting: In het kader van een afstudeerproject zijn data van 33 kinderen verzameld die een X-abdomen onderzoek ondergingen in het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Uit deze data zijn curves afgeleid van Dosis Oppervlakte Product (DOP) ten opzichte van het lichaamsgewicht om te dienen als Diagnostisch ReferentieNiveau (DRN). De spreiding in de data leidt echter tot onzekerheid over de beste DRN-curve. Die curve is bovendien slechts gebaseerd op de data van één ziekenhuis en is daarmee hooguit bruikbaar als lokaal DRN. Door deze studie te herhalen in andere ziekenhuizen en meer data te verzamelen zou een nationale DRN-curve afgeleid kunnen worden. Zo’n curve zou de toetsing van doses aan DRN’s voor kinderen vergemakkelijken.
DOCUMENT
Achtergrond Het is bekend dat gestructureerde instrumenten voor taxatie van het kortetermijnrisico bijdragen aan het voorspellen van fysiek agressief gedrag bij patiënten in de acute psychiatrie. Doel Onderzoeken of de Brøset Violence Checklist (BVC), een instrument voor de inschatting van fysieke agressie op korte termijn, kan bijdragen aan het voorspellen van fysieke agressie-incidenten binnen de forensische psychiatrie en onderzoeken hoe het gebruik van de BVC wordt ervaren. Methode Tweemaal per 24 uur op min of meer vaste momenten werd voor alle patiënten die in 2019 verbleven op een crisisafdeling binnen een forensisch psychiatrisch centrum een BVC-score geregistreerd. De totaalscores van de BVC werden vervolgens gerelateerd aan fysieke agressie-incidenten. Daarnaast werden focusgroepen en interviews gehouden met sociotherapeuten om de ervaringen met het gebruik van de BVC te onderzoeken. Resultaten Uit de analyse kwam een significante voorspellende waarde van de BVC-totaalscore naar voren (AUC = 0,69; p < 0,01). Bovendien ervoeren de sociotherapeuten de BVC als gebruikersvriendelijk en weinig tijdsintensief. Conclusie De BVC heeft toegevoegde waarde voor de forensische psychiatrie. Dit geldt met name voor patiënten bij wie de primaire diagnose géén persoonlijkheidsstoornis betreft.
DOCUMENT
Creditmanagement lijkt een onderwerp dat we inmiddels wel kennen. Toch is het vakgebied nog volop in ontwikkeling, zowel vanuit de praktijk als vanuit de theorie. Waar nu met name de focus ligt op tijdgedreven creditmanagement (gebaseerd op days sales outstanding), betogen wij in dit artikel dat creditmanagement veel beter gebaseerd kan worden op de risico’s en kosten die aan leverancierskrediet zijn verbonden.
DOCUMENT
Journal of Physics: Conference Series Paper • The following article is Open access Exploring the relationship between light and subjective alertness using personal lighting conditions J. van Duijnhoven1, M.P.J. Aarts1, E.R. van den Heuvel2 and H.S.M. Kort3,4 Published under licence by IOP Publishing Ltd Journal of Physics: Conference Series, Volume 2042, CISBAT 2021 Carbon-neutral cities - energy efficiency and renewables in the digital era 8-10 September 2021, EPFL Lausanne, Switzerland Citation J. van Duijnhoven et al 2021 J. Phys.: Conf. Ser. 2042 012119 Download Article PDF References Download PDF 29 Total downloads Turn on MathJax Share this article Share this content via email Share on Facebook (opens new window) Share on Twitter (opens new window) Share on Mendeley (opens new window) Hide article information Author e-mails j.v.duijnhoven1@tue.nl Author affiliations 1 Building Lighting Group, Department of the Built Environment, Eindhoven University of Technology, Eindhoven, The Netherlands 2 Stochastics, Department of Mathematics and Computer Science, Eindhoven University of Technology, Eindhoven, The Netherlands 3 Research Centre Healthy and Sustainable Living, University of Applied Sciences Utrecht, Utrecht, The Netherlands 4 Building Healthy Environments for Future Users Group, Department of the Built Environment, Eindhoven University of Technology, Eindhoven, The Netherlands DOI https://doi.org/10.1088/1742-6596/2042/1/012119 Buy this article in print Journal RSS Sign up for new issue notifications Create citation alert Abstract The discovery of the ipRGCs was thought to fully explain the mechanism behind the relationship between light and effects beyond vision such as alertness. However, this relationship turned out to be more complicated. The current paper describes, by using personal lighting conditions in a field study, further exploration of the relationship between light and subjective alertness during daytime. Findings show that this relationship is highly dependent on the individual. Although nearly all dose-response curves between personal lighting conditions and subjective alertness determined in this study turned out to be not significant, the results may be of high importance in the exploration of the exact relationship.
MULTIFILE
Toeleveranciers van de auto-industrie worden steeds vaker geconfronteerd met vragen op het gebied van dunne plaat van Hoge Sterkte Staal (HSS). Daarnaast wordt HSS in veel andere toepassingen gebruikt, waarbij gewichtsbesparing van belang is. Deze publicatie, die binnen het project 'nieuwe materialen' is ontwikkeld, geeft antwoord op de meest voorkomende praktische vragen die zich bij de verwerking van dunne plaat van HSS voor kunnen doen. De vervormingsstaalsoorten met verhoogde sterkte, die in de strikte zin niet onder het begrip HSS vallen, zijn vanwege de brede toepassing in de dunne plaatverwerking in dit Tech-Info-blad inbegrepen. In het kader van dit project zijn tevens uitgegeven: TI.04.19 'Roestvast staal in dunne plaat en buis', TI.04.20 'Scheidingstechnieken voor dunne plaat en buis', TI.04.21 'Aluminium in dunne plaat en buis' en TI.04.22 'Ontwerpen van dunne plaat producten en de Eindige Elementen Methode. Deze publicaties zijn op http://www.dunneplaat-online.nl/smartsite9719.htm?goto=13697 vrij te downloaden.
DOCUMENT
Op basis van 19 semigestructureerde interviews met medewerkers verdeeld over de domeinen is opgetekend wat zij onder studentengagement verstaan, wat zij ondernemen en welke (on)mogelijkheden zij zien. Deze factsheet laat zien dat de termen die vielen o.a. betrokkenheid, binden en intrinsieke motivatie waren. Ook staan de vier soorten engagement die in de literatuur te onderscheiden zijn, vermeld. Daarnaast een overzicht van activiteiten om betrokkenheid te beïnvloeden, tips om engagement te vergroten en welke uitdagingen daarbij komen kijken.
MULTIFILE
Nederland wil in 2050 circulair zijn. Dat vraagt een ongekende transitie in de wijze waarop onze samenleving onderneemt, samenwerkt, denkt en doet.Stedelijke regio’s zijn de geijkte plek om een transitie naar een circulaire economie in gang te zetten door hun dichte concentratie van kennis, kapitaal, data en resources op een relatief klein oppervlak. De baten die deze transitie oplevert zullen vooral in deze regio’s merkbaar zijn: minder verspilling, luchtvervuiling en CO2-uitstoot, meer economische waarde en sociale impact.CirCollab richt zich op het versterken van interdisciplinair praktijkgericht onderzoek voor de circulaire transitie in de metropoolregio Amsterdam (MRA). De SPRONG-groep bestaat uit lectoraten verbonden aan Centre of Expertise City Net Zero en Center of Expertise Rechtvaardige Stad vanuit de faculteiten Techniek, Maatschappij en Recht, Business & Economie en Digitale Media & Creatieve Industrie (Hogeschool van Amsterdam); het Kenniscentrum Maatschappelijk Innovatie Flevoland (Hogeschool Windesheim); en de Academie van Bouwkunst (Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten).De SPRONG-groep combineert expertise vanuit het technologische, creatieve, economische en sociale domein en verricht praktijkgericht onderzoek naar ‘circulair denken en doen’, ‘circulair ondernemen’, ‘circulair menselijk kapitaal’ en ‘circulair samenwerken’ in relatie tot technische innovaties in twee waardeketens: de gebouwde omgeving en consumptiegoederen.De SPRONG-groep ontwikkelt, samen met actoren in de quadruple helix, een regionale infrastructuur voor inventariseren en prioriteren van onderzoeksbehoeften en het programmeren, opbouwen en uitwisselen van kennis. Hierbij worden kennis en ervaringen uit circulaire initiatieven, experimenten, onderzoek en onderwijs aan elkaar en aan fysieke experimenteerruimtes verbonden, om gezamenlijk van te leren, kennis te delen en op te schalen. Zo ontstaat een krachtige interdisciplinaire SPRONG-groep met de ambitie om het consortium uit te laten groeien tot dé regionale spil op het gebied van de circulaire transitie in grootstedelijke regio’s en een erkende (inter)nationale speler voor kennisuitwisseling en -opbouw op dit onderwerp.
MULTIFILE
Samenvatting Achtergrond: Een integrale behandeling inclusief zelfmanagement bij chronisch obstructieve longziekte (COPD) leidt tot betere klinische resultaten. eHealth kan zorgen voor meer betrokkenheid bij patiënten waardoor ze in staat zijn een gezondere levensstijl aan te nemen en vast te houden. Desondanks is er geen eenduidig bewijs van de impact van eHealth op de kwaliteit van leven (quality of life (QoL)). Doel: Het primaire doel van de e-Vita COPD-studie was om te onderzoeken wat de effecten zijn van het gebruik van eeneHealth-platform voor patiënten op de verschillende domeinen van ziektespecifieke kwaliteit van leven van COPD-patiënten (CCQ). Methoden: We hebben de impact beoordeeld van het gebruik van een eHealth-platform op de klinische COPD-vragenlijst (CCQ). Deze vragenlijst omvatte subschalen van symptomen, functionele en mentale toestand. Een design met onderbroken tijdreeksen (interrupted time series (ITS)) is gebruikt om CCQ-gegevens op verschillende tijdstippen te verzamelen. Er is gebruik gemaakt van multilevel lineaire regressieanalyse om de CCQ-trends vóór en na de interventie te vergelijken. Resultaten: Van de 742 uitgenodigde COPD-patiënten hebben er 244 het document voor ‘informed consent’ ondertekend. In de analyses hebben we uitsluitend patiënten opgenomen die daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van het eHealthplatform (n=123). De afname van CCQ-symptomen was 0,20% vóór de interventie en 0,27% na de interventie; dit was een statistisch significant verschil (P=0,027). De daling van CCQ-mentale toestand was 0,97% vóór de interventie en na de interventie was er sprake van een stijging van 0,017%; dit verschil was statistisch significant (P=0,01). Er werd geen significant verschil vastgesteld in het verloop van CCQ (P=0,12) en CCQ-functionele toestand (P=0,11) vóór en na de interventie. Conclusie: Het e-Vita eHealth-platform had een gunstig effect op de CCQ-symptomen van COPD-patiënten, maar niet op de functionele status. De CCQ-mentale toestand bleef stabiel na de interventie, maar dit was een verslechtering in vergelijking met de verbeterende situatie voorafgaand aan de start van het eHealth-platform. Deze studie laat dus zien dat patiënten na de introductie van het COPD-platform minder symptomen ervaarden, maar dat hun mentale toestand tegelijkertijd licht verslechterde. Zorgprofessionals moeten zich ervan bewust zijn dat, ondanks de verbetering van symptomen, er een lichte toename van angst en depressie kan optreden na invoering van een eHealth-interventie.
DOCUMENT
Uit de samenvatting: "Sinds medio 2017 is het Nationaal Lectorenplatform Urban Energy actief. De betrokken lectoren beogen het praktijkgericht onderzoek rond de gebouwde omgeving op hogescholen te verbinden en te stroomlijnen. Dit doen ze teneinde bij te dragen aan de energietransitie: met duurzame bronnen voorzien in onze energievoorziening. Een belangrijk instrument om de expertise van de lectoren te delen is een digitale onderzoekskaart, die beschikbaar is via: http://www.nlurbanenergy.nl. Daarnaast is er behoefte aan meer inzicht als het gaat om termen als vraagarticulatie en onderzoekssamenwerking. Meer precies wilden we achterhalen wat de behoefte is van het mkb aan praktijkgericht onderzoek van hogescholen in het domein Urban Energy. Daartoe hebben we een verkennende studie uitgevoerd naar praktijkgericht onderzoek binnen het domein Urban Energy. Hiervoor interviewden we de betrokken lectoren en ondernemers uit het innovatief MKB. Daarnaast maakten we gebruik van een enquête die we via verschillende kanalen onder de aandacht brachten bij het innovatief mkb."
DOCUMENT