An overview and analysis of the food festivallandscape in The Netherlands in 2017
LINK
De havens die Groningen Seaports (GSP) faciliteert, zijn relatief kleine havens waar het tij bepaalt welke schepen kunnen aanmeren. GSP wil de concurrentie met grotere havens aangaan door voorop te lopen met innovatie en zet hier bewust stappen in. Denk aan het faciliteren van zelf varende schepen en het maximaliseren van gebruik van de kade. Groningen Seaports (GSP) kent in het kader van kademanagement een aantal uitdagingen. Essentieel voor kademanagement is dat de havenautoriteit inzicht heeft in welke schepen zich in de haven bevinden en welke schepen gebruik maken of willen maken van de kade. Dit inzicht draagt bij aan verscheidene doelen: Borgen van veiligheid in de haven Sturen op efficiënt gebruik van de haven en de kade Doorbelasting van gebruik van de kade Bottleneck vormt de uitgestrektheid van de haven, waardoor GSP geen actueel inzicht heeft in het gebruik van de kade. Het is daarbij o.a. aangewezen op het vertrouwen van de schippers in het correct doorgeven van het gebruik van de kade (duur en positie). De praktijk wijst uit dat het dat het kadegebruik niet altijd correct gefactureerd wordt. Dit zorgt voor een aanzienlijke jaarlijkse schadepost. Deze uitdagingen lijken overigens generiek voor alle havens (groot en klein) en gelden niet alleen voor GSP. Voor dit project zijn de volgende uitdagingen gedefinieerd: Registreren van afgemeerde schepen Het komt voor dat schepen niet of niet juist gefactureerd worden voor het gebruik van de kade. Door het detecteren van afgemeerde schepen aan de kade, o.a. in combinatie met de schipregistratie AIS, moet het gebruik van de kade correct geregistreerd worden. Daarnaast kan een goed beheer van de kade ondersteunen in het inzicht krijgen in de vrije plaatsen en het optimaliseren van het kadegebruik (zodat bijvoorbeeld bij een aankomende storm de kadecapaciteit optimaal benut kan worden). Het doel van het project was de detectie van schepen aan de kade onder diverse (weers)omstandigheden. De omgeving wordt gekenmerkt door uitgestrektheid, waarbij er geen vaste stroomvoorziening is. Daarnaast heeft GSP een eigen Low Power Long Range netwerk tot zijn beschikking in dit gebied, te weten een LoRa netwerk van TheThingsNetwork. Een aanvullend technisch doel van de pilot is te bepalen welke (combinatie van) sensoren geschikt zijn om schepen met voldoende zekerheid te detecteren. De sensor is uitgerust met een ultrasoon sensor, een magnetometer en een doppler radar sensor.
Aim: to identify: (1) nursing competencies for FCC in a hospital setting; and (2) to explore perspectives on these competencies among Dutch and Australian professionals including lecturers, researchers, Registered Nurses and policy makers. Design: A multinational cross-sectional study using Q-methodology. Methods: First, an integrative review was carried out to identify known competencies regarding FCC and to develop the Q-set (search up to July 2018). Second, purposive sampling was used to ensure stakeholder involvement. Third, participants sorted the Q-set using a web-based system between May and August 2019. Lastly, the data were analysed using a by-person factor analysis. The commentaries on the five highest and lowest ranked competencies were thematically analysed. Results: The integrative review identified 43 articles from which 72 competencies were identified. In total 69 participants completed the Q-sorting. We extracted two factors with an explained variance of 24%. The low explained variance hampered labelling. Based on a post-hoc qualitative analysis, four themes emerged from the competencies that were considered most important, namely: (a) believed preconditions for FCC; (b) promote a partnership between nurses, patients and families; (c) be a basic element of nursing; and (d) represent a necessary positive attitude and strong beliefs of the added value of FCC. Three themes appeared from the competencies that were considered least important because they: (a) were not considered a specific nursing competency; (b) demand a multidisciplinary approach; or (c) require that patients and families take own responsibility. Conclusions: Among healthcare professionals, there is substantial disagreement on which nursing competencies are deemed most important for FCC. Impact: Our set of competencies can be used to guide education and evaluate practicing nurses in hospitals. These findings are valuable to consider different views on FCC before implementation of new FCC interventions into nursing practice.
Bedrijfsovername is een grote uitdaging voor agrarische familiebedrijven, waarbij het sociaal-emotioneel welzijn van de familie is geïdentificeerd als een belangrijk knelpunt. Vanuit het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is in 2019 het beleidsprogramma Duurzame Bedrijfsopvolging gestart om het aantal succesvolle bedrijfsoverdrachten te verhogen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een op te richten Kenniscentrum. Dit project wil het Kenniscentrum voeden met onderzoek naar de familiale dimensie van bedrijfsopvolging. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim, Aeres Hogeschool Dronten, Van Hall Larenstein Leeuwarden, het Fries Sociaal Planbureau, het NAJK en LTO Noord. Doel van dit project is het inventariseren en evalueren van de ondersteunende advies- en kennisinfrastructuur op de familiale dimensie bij het opvolgingstraject van agrarische familiebedrijven. Dit doen we door inzichten op te halen bij zestien agrarische bedrijfsfamilies, in verschillende stadia van het opvolgingsproces. In het project vergelijken we hoe de families en de ondersteunende advies- en kennispartijen omgaan met de belangen en behoeften van verschillende familieleden (opvolgers, overdragers, partners en niet-opvolgers) tijdens het opvolgingsproces. Daarnaast wordt kwantitatief onderzoek gedaan onder studenten op de twee deelnemende agrarische hogescholen, om de behoeften en verwachtingen van potentiële opvolgers en niet-opvolgers ten aanzien van bedrijfsoverdracht in kaart te brengen. Het project moet resulteren in gevalideerde verbetervoorstellen (stappenplannen) voor zowel agrarische bedrijfsfamilies als adviseurs gericht op de verschillende stadia van bedrijfsopvolging. Ook worden spelvormen ontwikkeld om moeilijke en relationeel ingewikkelde onderwerpen beter bespreekbaar te maken in het agrarisch onderwijs. Tot slot worden de resultaten van het onderzoek geschikt gemaakt voor gebruik binnen agrarische scholen om het curriculum over de zachte kant van bedrijfsopvolging te versterken.
Leerkrachten in Friese basisscholen zoeken naar goede strategieën om meertaligheid te erkennen en effectief in te zetten. Waar het onderwijs tot nu toe twee- en drietalig was (Fries, Nederlands en Engels), hebben leerkrachten nu in toenemende mate te maken met anderstalige migrantenleerlingen. Leerkrachten willen met deze strategieën antwoorden vinden op twee problemen. Ten eerste ervaren ze problemen in de omgang met migrantentalen: ze geven aan dat ze migrantentalen niet willen negeren, maar waarderen en gebruiken vinden ze moeilijk. Ten tweede willen leerkrachten de kwaliteit van het twee- of drietalige basisonderwijs waarin sprake is van taalscheiding, verbeteren. Er wordt per dag of in het Fries, of in het Nederlands of in het Engels onderwezen en geleerd. Men verwacht dat het verbinden van talen hogere resultaten opbrengt. Dit wordt ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Vierentwintig leerkrachten op twaalf basisscholen willen een innovatieve aanpak voor meertalig onderwijs ontwikkelen, die zowel een kader biedt voor de waardering en het gebruik van migrantentalen, als voor een samenhangend gebruik van het Nederlands, het Fries en het Engels in de scholen. Dat geheel vormt de basis van het project Meer kansen Met Meertaligheid (3M). Wetenschappelijk onderzoek levert gevalideerde benaderingen op die moeten worden uitgebreid, gecombineerd en toegesneden op de eigen schoolsituatie om voor de leerkrachten van nut te kunnen zijn. Het 3M-project richt zich op het samen ontwikkelen (d.m.v. ontwikkelingsonderzoek), uitproberen en evalueren van een nieuwe aanpak en nieuwe didactische tools voor meertalig onderwijs (d.m.v. interventieonderzoek). Alle ontwikkelde tools worden in een digitale 3M-Toolbox ondergebracht, die beschikbaar gesteld zal worden aan alle scholen. In de derde plaats vindt een flankerend effect-onderzoek naar (taal)attitudes plaats. In dit project beoogt het consortium een innovatieve kwaliteitsimpuls aan het meertalig basisonderwijs te geven, niet alleen in Fryslân, maar in heel Nederland.
Onze huidige voedselvoorziening wordt gekenmerkt door overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen zoals antibiotica, genetische manipulatie, overdadig veel transport, water en andere grondstoffen worden gebruikt en productieprocessen gebaseerd op fossiele brandstoffen. Ook wordt veel landbouwgrond dusdanig uitgeput dat de kwaliteit van de grond en de diversiteit sterk achteruit gaan. Gezonde en duurzaam geproduceerde voeding zou voor iedereen bereikbaar moeten zijn. Bovendien is er veel leegstand in verschillende regio’s, deze leegstand kan door middel van aquacultuur systemen zeer waardevol worden benut. Dit is de aanleiding geweest om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor duurzame productie van voedsel binnen de agrifoodsector. Geïntegreerde aquacultuur systemen worden verwacht goed toepasbaar te zijn voor duurzame voedingsproductie. Deze systemen verminderen de afhankelijkheid van de huidige voedselvoorziening van chemie, olie en gas. Bovendien stimuleert het de lokale en regionale economie en schept het duurzame werkgelegenheid. De doelstelling is het sluiten van de materiaalstroomketen, het voorkomen van afvalstoffen en het stimuleren van grondstof besparing. De aanpak van dit project is daarom gericht op de transitie naar circulaire materiaalstromen waarbij hoogwaardig hergebruik van de materialen mogelijk is op een manier waarbij waarde wordt toegevoegd. Hierbij worden mogelijkheden verkent in het kader van de biobased economy en nieuwe business- en verdienmodellen van dergelijke geïntegreerde aquaculturen. De onderzoeksvraag voor A2FISH is welke circulaire business- en verdienmodellen er realiseerbaar zijn voor kansrijke geïntegreerde aquacultuursystemen binnen de agrifoodsector. Om die onderzoeksvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen geformuleerd: • Welke aquacultuursystemen zijn kansrijk toepasbaar binnen de agrifoodsector? • Aan welke technische en economische aspecten moet een aquacultuursysteem voldoen om te komen tot kansrijke business- en verdienmodellen? • Welke soorten planten kunnen worden met waardevolle inhoudsstoffen kunnen worden gekweekt met de aquacultuursystemen? • Welke soorten gangbaar industrieel visvoer kan worden gefabriceerd uit reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en welke invloed heeft dit voer als bemesting op de waterkwaliteit? • Hoe ziet een vervolgtraject voor een geïntegreerd circulair aquacultuursysteem eruit en in hoeverre is dit anders dan voor gangbare alternatieven?