© 2025 SURF
Eindrapport van het Honourstalent-programma van de Hanzehogeschool Groningen. Het onderzoek beschrijft de beweegredenen en risico’s van crowdfunding bij het MKB. Door meerdere oorzaken zoals Bazel III zijn bedrijven op zoek naar alternatieve financieringsvormen. Crowdfunding is hier één van. In kaart is gebracht hoe grote banken omgaan met crowdfunding, welke positie crowdfunding bij grote banken heeft en wat de beweegredenen en risico’s zijn voor geldlener en geldverschaffer.
Het rapport bevat een exemplarisch handelingsonderzoek over het pilot-Sociaal Team Centrum in de gemeente Oldambt. Het algehele doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de werkwijze en de werking van het Sociaal Team Centrum en wat deze aanpak volgens het team heeft opgeleverd in termen van toename van burgerkracht en samenredzaamheid.Bijlage: Uitdraai registratiesysteem CS 01-03-2013 - 18-09-2015 (in apart document bij het rapport geleverd)
MULTIFILE
Lia van Doorn, lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening bij de Hogeschool Utrecht hield op 19 november vorig jaar de Marie Kamphuislezing. Hier een beknopte weergave.
In dit werkdocument is een aantal data bij elkaar gezet ter verder analyse van sociale uitsluiting op met name het economisch –structurele domein, waarbij onderscheid gemaakt wordt in materiele deprivatie en onvoldoende toegang tot social rights/(overheids)voorzieningen. Maar sociale uitsluiting heeft ook een sociaal culturele invalshoek met name dan onvoldoende. Met aparte samenvatting.
MULTIFILE
Rapport heeft de volgende onderdelen: Gemeenten: extra middelen Gemeenten: gerealiseerde effecten UWV: inzet extra middelen Motie Ortega- Martijn c.s. Amendement Spekman c.s.
Als onderdeel van de proeftuin voor energiebesparing voor minder hoge inkomens van de gemeente Aa en Hunze, heeft het lectoraat Communication, Behaviour and the Sustainable Society van de Hanzehogeschool Groningen een nulmeting gedaan, met betrekking tot de verschillende partijen waarmee huishoudens met een minder hoog inkomen in contact staan en de relatie van die partijen tot het project. Daarnaast is met de nulmeting de behoefte aan ondersteuning van de doelgroep en de mogelijkheden daartoe, in kaart gebracht. Het onderzoek was gericht op de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: 1) Wie verstaan we onder de groep van minder hoge inkomens?2) Hoe kunnen we de groep van minder hoge inkomens binnen de gemeente Aa en Hunze bereiken?3) Welke partijen staan in contact met deze doelgroep? 4) In hoeverre neemt de groep van minder hoge inkomens al deel aan de energietransitie en wat zijn hun belemmeringen?5) Wat gaat deze huishoudens helpen, zodat ze wel/meer kunnen deelnemen aan de energietransitie?Er is een stakeholdersanalyse uitgevoerd, waarbij eerst alle stakeholders van het project zijn geïdentificeerd (onderscheiden naar maatschappelijke organisaties en bedrijven) en waarbij vervolgens een deel van de stakeholders is geïnterviewd en een ander deel een aantal vragen via e-mail heeft beantwoord. Op basis van de informatie die door de stakeholders is gegeven is een sociale netwerkanalyse uitgevoerd waarmee het netwerk van de maatschappelijke organisaties in kaart is gebracht. In totaal is informatie van 34 maatschappelijke organisaties en 10 bedrijven verzameld. Daarnaast is met behulp van een vragenlijst, die breed onder de inwoners van de gemeente is verspreid, een beeld van de inwoners van de gemeente opgesteld (in relatie tot de energietransitie) en de context waarin ze leven. De vragenlijst is breed onder de inwoners verspreid en aanvullend is gericht via een deur-aan-deur actie en via sociale media, respons van de doelgroep verzameld. Het vragenlijstonderzoek heeft in totaal 245 bruikbare reacties van inwoners opgeleverd.Als laatste is in een aantal gesprekken met de doelgroep, aanvullende informatie verzameld. Deze gesprekken zijn gevoerd met cliënten van de welzijnsorganisatie Tinten, bezoekers aan het Taalhuis en klanten van de Voedselbank. In totaal is met 35 inwoners gesproken.Uit het onderzoek is gebleken dat de doelgroep van huishoudens met een minder hoog inkomen, zeer divers is. De gemene deler van de huishoudens is dat ze weinig geld te besteden hebben. De redenen waarom inwoners weinig geld te besteden hebben is echter zeer verschillend. De doelgroep bestaat grotendeels uit huurders, maar omvat ook huiseigenaren.De doelgroep kan het beste worden bereikt door middel van persoonlijk contact in de eigen leefomgeving van de inwoners, via bestaande contacten van (maatschappelijke) organisaties zoals het welzijnswerk, de schuldhulpverlening of woningbouwcorporaties of via het sociale netwerk van de inwoners.Een groot aantal maatschappelijke organisaties staat in contact met de doelgroep. De energietransitie en energiearmoede bij mensen met een minder hoog inkomen is echter een onderwerp waar ze zich nog nauwelijks mee bezig houden. Ze hebben ook onderling nauwelijks contact met betrekking tot de energietransitie voor de doelgroep. Opvallend is verder dat er met betrekking tot de energietransitie voor de doelgroep zo goed als geen contacten tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven zijn, evenmin als met inwonersorganisaties, zoals dorpshuizen en verenigingen voor dorpsbelangen. Bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn wel gemotiveerd om aan te sluiten bij het project. Bedrijven hebben daarvoor concrete ideeën wat ze zouden kunnen bijdragen, bij maatschappelijke organisaties is het beeld van hun mogelijke rol in de proeftuin minder concreet.Inwoners met een minder hoog inkomen hebben een positieve houding tegenover de energietransitie. Ze zijn echter nauwelijks bezig met het onderwerp en nemen in beperkte mate deel aan de energietransitie. Een belangrijke belemmering voor hen is (vanzelfsprekend) het gebrek aan financiële middelen, maar ze zijn ook meer met andere, urgente, problemen die ze ervaren, bezig. Ze zijn minder bereid dan mensen met een hoger inkomen om zelf iets te doen om hun huis of buurt te verduurzamen. Dat is echter niet altijd een kwestie van niet willen: ze ervaren juist meer urgentie met betrekking tot de energietransitie dan mensen met een hoger inkomen. Ze ervaren daarnaast minder controle en hebben minder het gevoel dat zij zelf iets kunnen bijdragen. Het ontbreekt de doelgroep daarnaast veelal aan concreet handelingsperspectief en ze zijn nauwelijks op de hoogte van het gemeentelijk beleid en de kansen die dat biedt en ze houden vooral instituties verantwoordelijk voor de energietransitie.Al met al kan er worden geconcludeerd dat de groep van minder hoge inkomens nog niet voldoende betrokken is bij de energietransitie, maar tegelijkertijd lijken er verschillende aanknopingspunten te zijn om hiermee aan de slag te gaan. Dit zou vanuit verschillende invalshoeken kunnen worden aangevlogen, waarbij maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Op basis van de resultaten wordt een aantal concrete aanbevelingen gedaan:1. Creëer financiële mogelijkheden voor inwoners met minder hoge inkomens om verduurzaming mogelijk te maken;2. Leg contact met de inwoners in hun eigen directe leefomgeving;3. Maak gebruik van bestaande contacten met de inwoners;4. Richt communicatie op specifieke doelgroepen;5. Breng organisaties, bedrijven en inwoners samen;6. Betrek bedrijven expliciet bij de gezamenlijke opgave;7. Geef inwoners concrete, actie-gerichte informatie over wat ze zelf kunnen doen en de mogelijkheden die de gemeente biedt;8. Sluit aan bij de positieve houding van de inwoners.De complexiteit van het energiedomein en de energietransitie, de diversiteit van de doelgroep en de veelheid aan factoren die van invloed zijn op (energie) gedrag, laten zien dat er geen eenvoudige, one-size-fits-all, aanpak is om energiearmoede terug te dringen. De praktijk is dat er meerdere verschillende acties nodig zijn, dat verschillende organisaties op verschillende momenten en voor verschillende doelgroepen moeten worden ingeschakeld om veranderingen te bewerkstelligen. Dat is een complexe en zware opgave voor de gemeente. Het effect van enkelvoudige acties bij een deel van de doelgroep zal op gebruikelijke indicatoren (zoals bijvoorbeeld het percentage huishoudens dat leeft in energiearmoede) niet snel zichtbaar zijn. Het verdient daarom een laatste aanbeveling om de effecten van (nieuw) beleid en (nieuwe) acties heel precies te meten. Dat kan, zoals ook in het onderzoeksvoorstel is benoemd, uitgevoerd worden met behulp van Energysense van de Hanzehogeschool.
Onder de paraplu van meerjarig Participatief Actie Onderzoek vindt samen met inwoners van de herstructureringswijk Noorderpark (Hoogezand)op meerdere manieren onderzoek plaats naar de leefbaarheid van de wijk in relatie tot hun eigen welzijn. In het eerste deelonderzoek (Ubels, 2022) hebben inwoners met behulp van fotowandelingen hun ervaringen, beelden, ideeën en wensen met betrekking tot de leefbaarheid in de wijk in beeld gebracht. Het bleek lastig om jongeren hieraan mee te laten doen. Het is echter ook van belang om meer te weten te komen over wat er onder jongeren zoal leeft en speelt, want het is een specifieke groep met eigen behoeften , waar tot dusver nauwelijks zicht op is. Dit tweede deelonderzoek richt zich daarom op jongeren van 12-21 jaar. Het doel is meer inzicht te krijgen in welke levens- en leefomgevingsaspecten voor jongeren belangrijk zijn en positief of negatief bijdragen aan hun eigen welzijn en welke mogelijkheden en beperkingen zij zien om deze te behouden of te verbeteren. De focus ligt hierbij op een holistische benadering van jongeren in hun context waarbij hun persoonlijke omstandigheden en hun sociale en fysieke leefomgeving in onderlinge wisselwerking beperkend kunnen zijn of juist mogelijkheden bieden.
De Kredietbank Midden-Groningen (KMG) heeft eind 2021 het project Jongeren met Toekomst opgestart dat loopt tot en met 2028. Het doel hiervan is om kwetsbare jongeren van 18 tot 27 jaar met problematische schulden binnen de gemeente een kans geven op een betere toekomst door de doelgroep eerder en effectiever hulpverlening te bieden en de opbouw van schulden en of terugval te voorkomen. De KMG heeft echter nog nauwelijks ervaring met deze specifieke doelgroep en tot dusver vooral reguliere schuldaflossingstrajecten geboden zonder onderscheid op leeftijd. Om het project een gefundeerde start te kunnen geven wil de KMG een eigen werkwijze ontwikkelen die aansluit op de context van Midden-Groningen op basis van twee soorten informatie. Het gaat in de eerste plaats om wetenschappelijke inzichten in de specifieke en kwetsbare doelgroep van jongeren met problematische schulden. Ten tweede betreft het bestaande werkwijzen ten aanzien van deze doelgroep in andere Nederlandse gemeenten. Het is in Nederland zo geregeld dat vanuit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening gemeenten veel eigen ruimte hebben om hun schuldhulpverlening voor jongeren vorm te geven. Zo hebben verschillende gemeenten hun eigen werkwijzen ontwikkeld en ervaring opgedaan met een tal van preventie-, schuldhulp- en nazorgmaatregelen (Vijlbrief & Van Mourik, 2020). De KMG zoekt hierbij in de eerste plaats naar bestaande mogelijkheden voor secundaire preventie: het vroegtijdig aanpakken van schuldenproblematiek bijvoorbeeld door middel van coaching, trajectbegeleiding en het bieden van een schuldregeling. Het doel hiervan is aflossen van schulden of stabiliseren van de situatie, zodat vaste lasten kunnen worden betaald zoals huur, gas, water, elektra, voeding en leefgeld. De jongeren met problematische schulden moeten dan wel eerst zijn gesignaleerd. Ook is de KMG geinteresseerd in bestaande mogelijkheden tot tertiaire preventie: nazorg gericht op het voorkomen dat een jongere terugvalt in de schulden. Dit kan worden gedaan door jongeren te monitoren. De groep met gebrekkige vaardigheden krijgt hier vanuit blijvend hulp (Waltz et al., 2011) en de groep die wel voldoende in staat om na een schuldhulpverleningstraject voldoende alles weer zelf te doen is krijgt vaardigheden en gedragsverandering aangeleerd. De KMG heeft het Lectoraat Leefomgeving in Tranisitie (LiT) van het Kenniscentrum NoorderRuimte van de Hanzehogeschool Groningen betrokken om de benodigde informatie middels onderzoek in kaart te brengen. In het voorliggend rapport staat een overzicht van literatuuronderzoek naar kwetsbare jongeren met schuldenproblematiek en een selectie van bestaande vormen van schuldhulpverlening die mogelijkheden bieden in de context van Midden-Groningen. Het rapport sluit af met een aantal algemene aanbevelingen voor secundaire en tertiaire preventie, waaronder monitoring.