Dit onderzoek maakt deel uit van het een groter onderzoeksproject, getiteld Bronnen van Continuiteit. Professionaliteit van het Reclasseringswerk gesubsidieerd door Raak Publiek van Stichting Innovatie Alliantie. Dit onderzoeksproject, met een looptijd van september 2011 tot september 2013, is uitgevoerd door een samenwerkingsverband van vijf hogescholen, zes werkveldorganisaties en een universiteit. Het programma had tot doel om de professionaliteit en continuiteit van het reclasseringswerk een impuls te geven. Dit kwalitatieve deelonderzoek is ingebed in het onderzoeksprogramma Werkalliantie in Gedwongen Kader van het lectoraat WiJK HU, gestart met subsidie van Raak publiek. In de context van dit project wordt er op kwantitatieve wijze (deelproject 1 A) en kwalitatieve wijze (deelproject 1B) onderzocht wat kenmerken zijn van een effectieve werkalliantie in gedwongen kader. In deelproject 1b wordt getracht ‘het verhaal achter de cijfers’ te verhelderen en te illustreren en wordt er nagegaan wat de reclasseringswerkers zelf, los van de theorie, de meest bepalende kenmerken vinden. De onderzoeksvraag die overkoepelend is voor beide deelprojecten luidt: Wat zijn kenmerken van een effectieve werkalliantie in gedwongen kader, waarbij controlerende en begeleidende activiteiten worden gecombineerd? In dit deelonderzoek 1 B staan de volgende onderzoeksvragen centraal: Hoe denken de deelnemende reclasseringswerkers over de werkalliantie in de beroepspraktijk: welke kenmerken zijn volgens hen belangrijk en hoe zeggen zij dat zij hieraan werken? Op welke wijze tracht de reclasseringswerker reactance van clienten te beinvloeden en hoe is dit terug te vinden in de gespreksopnames? In hoeverre zijn de kenmerken die worden gemeten in de vragenlijsten van het kwantitatieve deel (1A) te herkennen in de gespreksopnames?
In dit rapport wordt verslag gedaan van de resultaten van een onderzoek naar ontwikkelwerkplaatsen die zijn geïnitieerd en uitgevoerd. Het onderzoek vond plaats in de periode januari 2019 - juni 2020 door onderzoekers van de lectoraten: Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, Participatie Zorg en Ondersteuning en Jeugd van het Kenniscentrum Sociale Innovatie en met ondersteuning van het Lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek van de Hogeschool Utrecht. Het onderzoek is door al deze lectoraten uit eigen middelen gefinancierd. De aanleiding voor dit onderzoek was dat het moment zich ervoor leent samen met facilitators en onderzoekers van deze werkplaatsen terug te blikken en vooruit te kijken. De bedoeling ervan was niet alleen een evaluatie uit te voeren maar tevens te leren van deze ervaringen en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling en onderbouwing van de ontwikkelwerkplaatsen als een succesformule voor praktijkonderzoek. Over het algemeen is namelijk de indruk dat de ontwikkelwerkplaatsen een krachtige stimulans vormen voor praktijkontwikkeling, maar het is nog niet zo eenvoudig aan te geven waardoor dit het geval is. Vragen die hiermee samenhangen zijn welke doelen worden nagestreefd en welke resultaten worden bereikt, wat werkzame elementen zijn en waarom ze in de ene situatie wel goed uitpakken en in een andere iets minder (zie Metz, 2020 voor een actueel en verhelderend overzicht van de stand van zaken).
Om te kunnen functioneren in de huidige kennismaatschappij worden kritische en onderzoekende vaardigheden belangrijk geacht voor toekomstige professionals (De Boer, 2017). Hogescholen spelen een belangrijke rol in het opleiden van deze professionals en hebben mede daarom de wettelijke taak gekregen om onderzoek te doen en dit te integreren in het onderwijs (Griffioen & De Jong, 2015). Hoe dragen docenten, onderzoekers, onderzoek- en onderwijsmanagers in de dagelijkse praktijk bij aan het samenbrengen van onderzoek en onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden werden N=61 interviews afgenomen met deze actoren binnen drie Nederlandse hogescholen. De resultaten laten zien dat de gedragsintenties die de respondenten bespreken verdeeld kunnen worden in drie categorieën: integratie van onderzoek in onderwijs; integratie van onderwijs in onderzoek; en het samenkomen van onderzoek en onderwijs. In de drie categorieën kan zowel ‘direct gedrag’ als ‘ondersteunend gedrag’ onderscheiden worden. Opvallend is dat de focus binnen de gedragsintenties ligt op het integreren van iets van onderzoek in het onderwijs, en in mindere mate van iets van onderwijs in het onderzoek. De implicaties van de resultaten en de opzet van het vervolgonderzoek worden bediscussieerd met het publiek tijdens het congres.