In many cities, pilot projects are set up to test new technologies that help to address urban sustainability issues, improve the effectiveness of urban services, and enhance the quality of life of citizens. These projects, often labelled as “smart city” projects, are typically supported by municipalities, funded by subsidies, and run in partnerships. Many of the projects fade out after the pilot stage, and fail to generate scalable solutions that contribute to sustainable urban development. The lack of scaling is widely perceived as a major problem. In this paper, we analyze processes of upscaling, focusing on smart city pilot projects in which several partners—with different missions, agendas, and incentives—join up. We start with a literature review, in which we identify three types of upscaling: roll-out, expansion, and replication, each with its own dynamics and degree of context sensitivity. The typology is further specified in relation to several conditions and requirements that can impact upscaling processes, and illustrated by a descriptive analysis of three smart city pilot projects developed in Amsterdam. The paper ends with conclusions and recommendations on pilot projects and partnership governance, and adds new perspectives on the debate regarding upscaling.
DOCUMENT
In many cities, pilot projects are set up to test or develop new technologies that improve sustainability, urban quality of life or urban services (often labelled as “smart city” projects). Typically, these projects are supported by the municipality, funded by subsidies, and run in partnerships. Many projects however die after the pilot stage, and never scale up. Policymakers on all levels consider this as a challenge and search for solutions. In this paper, we analyse the process of upscaling, focusing on smart city projects in which several partners –with different missions, agenda’s and incentives- join up. First, we review the extant literature on upscaling from development studies, business studies, and the transition management literature. Based on insights from these literatures, we identify three types of upscaling: roll-out, expansion and replication, each with their own dynamics, context sensitivity and scaling barriers. We illustrate the typology with recent smart city projects in Amsterdam. Based on desk research and in-depth interviews with a number of project stakeholders and partners of the Amsterdam Smart City platform, we analyse three projects in depth, in order to illustrate the challenges of different upscaling types. i) Energy Atlas, an EU-funded open data project in which the grid company, utilities and local government set up a detailed online platform showing real-time energy use on the level of the building block; ii) Climate Street, a project that intended to make an entire urban high street sustainable, involving a large number of stakeholders, and iii) Ikringloop, an application that helps to recycle or to re-use waste. Each of the projects faced great complexities in the upscaling process, albeit to a varying degree. The paper ends with conclusions and recommendations on pilot projects and partnership governance, and adds new reflections to the debates on upscaling.
DOCUMENT
Elk jaar keren in Nederland tienduizenden gedetineerde personen terug vanuit detentie in de samenleving. Eén van de leefgebieden waarop in de begeleiding tijdens detentie dient te worden gefocust, is schulden. Ondanks dat veel gedetineerde personen kampen met (complexe) schulden wordt hieraan in de praktijk echter relatief weinig aandacht besteed en is er nog weinig inzicht in hoe al tijdens detentie effectieve begeleiding bij schulden kan worden geboden aan gedetineerde personen. Dit onderzoek is een evaluatie van de pilot ‘Schuldenzorgvrij uit detentie’ van de gemeente Den Haag die heeft plaatsgevonden in PI Alphen aan den Rijn. In deze pilot is onderzocht wat de ervaringen zijn indien al tijdens detentie wordt beginnen met het regelen van schulden van gedetineerde personen en wat daarbij knelpunten en succesfactoren zijn. De volgende hoofdvraag stond daarbij centraal: Hoe wordt de uitvoer van de pilot ‘Schuldenzorgvrij uit detentie’ ervaren en wat zijn belangrijke succesfactoren en aandachtspunten bij de uitvoer van de pilot? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende methoden gehanteerd: i) in totaal 23 halfgestructureerde individuele diepte-interviews met deelnemers aan de pilot (N=5), medewerkers van PI Alphen aan den Rijn (N=5), de gemeente Den Haag (N=10), de reclassering (N=2) en het ministerie van Justitie en Veiligheid (N=1); ii) observatie van 2 reflectiesessies; en iii) analyse van 159 D&R-plannen. Op basis van deze methoden is gekomen tot de volgende antwoorden op de deelvragen: 1. Wat is de aard en omvang van de schuldenproblematiek bij gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn die uitstromen naar de gemeente Den Haag? Meer dan 80% van de gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn die uitstromen naar de gemeente Den Haag geven aan schulden hebben. Het type schulden van de gedetineerde personen betreft het meest CJIB-schulden. De gevolgen van de schulden zijn groot: er wordt veel stress ervaren vanwege schulden en schulden hebben een negatieve uitwerking op het re-integratieproces. 2. Hoe wordt de ondersteuning bij schuldenproblematiek ervaren buiten/voorafgaand aan de pilot? Hoewel schuldenaanpak één van de vijf basisvoorwaarden voor re-integratie is waaraan tijdens detentie dient te worden gewerkt, ontbreekt volgens alle betrokkenen een goede, consistente aanpak die aansluit bij de complexe schuldensituaties waarmee gedetineerde personen vaak te maken hebben. Gedetineerde personen buiten de pilot worden gedurende de vrijheidsstraf wel gemotiveerd om aan de slag te gaan met de schulden en schulden worden bijvoorbeeld opgenomen in het D&R-plan, maar de ondersteuning is oppervlakkig. Er is met name te weinig specifieke kennis, expertise en tijd beschikbaar om de juiste ondersteuning te bieden bij de complexe schuldensituaties. 3. Wat is het succes- of vorderingspercentage van de pilot? In totaal zijn er 22 aanmeldingen geweest voor de pilot. Dit heeft bij 12 personen geleid tot een schuldregeling of werden zij nog ondersteund om tot een schuldregeling te komen. Bij zes deelnemers is tijdens de pilot een saneringskrediet verleend en konden zij aan het afbetalingstraject beginnen of zijn hier reeds mee begonnen. Bij de negen andere deelnemers verschilt het op welk punt van het proces de deelnemers zich bevinden, maar werd nog gewerkt aan het rondkrijgen van een saneringskrediet. Daarnaast zijn 39 adviesgesprekken gehouden met gedetineerde personen in PI Alphen aan den Rijn. 4. Hoe wordt de uitvoer van de pilot door de deelnemers en betrokken experts ervaren? De pilot wordt over het algemeen door alle betrokkenen, zowel door deelnemers als betrokken experts, als zeer positief ervaren. De aanpak en ondersteuning door de schuldregelaars en samenwerking met andere betrokkenen vanuit de PI, reclassering en gemeente wordt gewaardeerd en draagt bij aan het verminderen van de negatieve gevolgen van schuldenproblematiek. Medewerkers van de PI gaven aan dat zij zelf doorgaans niet de expertise in huis hebben om te ondersteunen bij complexe schuldensituaties en dat op deze manier veel uit handen kan worden genomen en er belangrijke stappen kunnen worden gezet bij het ondersteunen van schulden. Het starten met intensief schuldregelen tijdens detentie werd als zeer positief ervaren, onder meer vanwege de grote negatieve gevolgen van schulden en omdat gedetineerde personen tijdens detentie ‘toch in de wachtstand zitten’. Alleen al het (idee van het) niet meer hebben van schulden levert rust en minder stress op, wat bijdraagt aan een positiever toekomstperspectief. 5. Wat zijn de succesfactoren en aandachtspunten van de pilot? De belangrijkste succesfactoren zijn: i) de kennis, beschikbaarheid en tijd van schuldregelaars in detentie om zo de juist informatie en ondersteuning te kunnen bieden; ii) een goede samenwerking tussen betrokkenen; iii) de ervaren gedrevenheid van betrokkenen; iv) motivatie van- de deelnemers. Aandachtspunten zijn: i) het aantal deelnemers aan de pilot; ii) (samen)werken en hoge werkdruk in de PI kan uitdagend zijn indien het ondersteunen bij schuldenproblematiek veel extra werk vraagt van medewerkers in de PI; iii) hulp van familie en vrienden van deelnemers is vaak essentieel maar niet altijd mogelijk; iv) de informatievoorziening over de duur van het schuldregelen en het verloop van de pilot kan nog verbeterd worden. Op basis van deze conclusies zijn de volgende drie kernaanbevelingen gedaan: i) een verbreding van de pilot wordt door de betrokkenen als wenselijk ervaren; ii) aanstelling van een vaste schuldregelaar kan al veel ondersteuning bieden en werk uit handen nemen; iii) verdere definiëring van inzet schuldhulpverlening.
DOCUMENT
Students in Higher Music Education (HME) are not facilitated to develop both their artistic and academic musical competences. Conservatoires (professional education, or ‘HBO’) traditionally foster the development of musical craftsmanship, while university musicology departments (academic education, or ‘WO’) promote broader perspectives on music’s place in society. All the while, music professionals are increasingly required to combine musical and scholarly knowledge. Indeed, musicianship is more than performance, and musicology more than reflection—a robust musical practice requires people who are versed in both domains. It’s time our education mirrors this blended profession. This proposal entails collaborative projects between a conservatory and a university in two cities where musical performance and musicology equally thrive: Amsterdam (Conservatory and University of Amsterdam) and Utrecht (HKU Utrechts Conservatorium and Utrecht University). Each project will pilot a joint program of study, combining existing modules with newly developed ones. The feasibility of joint degrees will be explored: a combined bachelor’s degree in Amsterdam; and a combined master’s degree in Utrecht. The full innovation process will be translated to a transferable infrastructural model. For 125 students it will fuse praxis-based musical knowledge and skills, practice-led research and academic training. Beyond this, the partners will also use the Comenius funds as a springboard for collaboration between the two cities to enrich their respective BA and MA programs. In the end, the programme will diversify the educational possibilities for students of music in the Netherlands, and thereby increase their professional opportunities in today’s job market.
Events:Project meetings & trainings with the COMMITTED partners•Kick-off meeting at Hanze University of Applied Sciences, Groningen, 5 April 2022•Partner meeting & training at Technical University of Applied Sciences Würzburg-Schweinfurt, Wurzburg, 12- 14 Dec. 2022•Partner meeting & training at Moravian College Olomouc, 31 May – 2 June 2023•Partner meeting at Lappeenranta-Lahti University of Technology LUT, Kouvola, 18 Sept. 2023•Final partner meeting at Budapest Business University, Budapest, 18 March 2024Trainings for university staff and SMEs:•Deemed export compliance pilot training for university staff,1 Feb. 2024, IBS Hanze. •Deemed export compliance pilot training for SMEs, 12 Feb. 2024, IBS Hanze.Conference presentations:Project pitch at Conference of the Centre of Expertise Entrepreneurship, Hanze, May 21, 2024Workshops:Deemed export workshop at the annual Enterprise Europe Network (EEN) consortium day on June 27, 2024The proposed project will help companies, policy makers and university researchers and students involved in international projects for which export compliance is applicable, recognize the risks related to the dissemination/use of data, R&D results and other products of international cooperation. Such items regulated by export control regimes require preparedness and understanding what is necessary to comply with the rules, in order to prevent infringement, which can have profound negative consequences for all parties involved. EU calls for tailored guidance to address those distinct challenges (2021/821 Regulation) and the proposed project is inline with this need.
Green Hydra main scope is to improve policies from 10 regions of different types and levels - national, regional or local - to establish support initiatives and measures for opening the access of SMEs to green H2 development projects, from research programmes to development strategies, awareness-raising schemes, and pilot investments especially focused on involvement of SMEs across the whole hydrogen value chain, including R&D, engineering, manufacturing, consultancy, human resources upskilling and design.The specifc objectives are:- probing the conditions for using green H2 in the key sectors involving SMEs- identifying the potential key factors to activate the involvement of SMEs around the green H2 value chain- supporting for the creation of a production chain involving SMEs- developing new skills, knowledge and communication for green H2 for SMEs- easing SMEs access to fi nance in the fi eld of green H2- upscaling innovations for SMEs related to green H2 products and services