Vinkhuizen is een wijk waar veel mensen wonen met een lage SES (Sociaaleconomische Status) en er bovengemiddeld sprake is van overgewicht. Door op een impliciete manier bewoners bewust te maken van het thema Gezondheid, is getracht het percentage te verminderen. Deze rapportage is een procesevaluatie van het project ‘Vinkhuizen op je Gezondheid!’ over de periode mei 2011 tot en met juni 2014. De procesevaluatie bestond uit 2 fases, waarbij deze rapportage zich voornamelijk richt op fase 2. De naam van het project is tijdens het onderzoek veranderd, waar eerder werd gesproken over ‘Dik doun in Grunn’ is het project omgedoopt tot “Vinkhuizen op je Gezondheid!” en in de rest van deze rapportage wordt deze titel gebruikt. Voor fase 2 is door middel van 10 diepte-interviews met alle professionals van de projectgroep, 5 telefonische interviews met professionals van de zogenaamde flexibele schil en het afnemen van 60 enquêtes onder de bewoners van de wijk Vinkhuizen getracht een antwoord te geven op elf deelvragen en de hoofdvraag. De flexibele schil bestaat uit professionals die wel meewerken aan enkele activiteiten van het project, maar niet in de projectgroep zitten. In dit project is een projectgroep gevormd met professionals die in de wijk werkzaam zijn. De vorming van deze projectgroep bleek een positieve werking te hebben op de samenwerking tussen de verschillende professionals in de wijk. Ze wisten elkaar sneller en vaker te vinden en verwezen vaker naar elkaar door. De professionals adviseerden voor vergelijkbare projecten om zo vroeg mogelijk te beginnen met de samenwerking tussen professionals, omdat uit dit project blijkt dat dit de samenwerking ten goede komt. Dit lijkt ook van belang voor de samenwerking met scholen (onderwijs) en huisartsen (gezondheidszorg). Hoewel verscheidene inspanningen geleverd werden (benaderen scholen met betrekking tot het project, maken van een sociale kaart organisaties in de wijk voor huisartsen), bleken scholen en huisartsen moeilijk te mobiliseren door verscheidene redenen. Uit een interview met een praktijkondersteuner van het gezondheidscentrum kwam naar voren dat de huisartsen zich goed geïnformeerd voelden over het project, maar graag vanaf de zijlijn betrokken wilden zijn. Door middel van het betrekken van huisartsen en scholen bij de projectontwikkelingsfase en bij beslissingsproces over het project, is de kans groot dat zij zich ‘eigenaar’ gaan voelen van het project. Op deze manier wordt getracht om de scholen en huisartsen meer te committeren aan het project. Met als gevolg dat de inbreng van en samenwerking met scholen en huisartsen verbetert. Een belangrijk punt is hoe structureel het thema Gezondheid ingebed is bij organisaties. De leden van de projectgroep zijn het er over eens dat dit voldoende gebeurd is. Toch zien de professionals ook het belang van een aanjager om te voorkomen dat het thema Gezondheid langzaam van de agenda verdwijnt. De professionals van de projectgroep blijven elkaar in andere gremia zien. Echter weten ze niet of dit nog zo is over enkele jaren wanneer er geen geld en tijd meer beschikbaar is. Het is daarom belangrijk dat het thema Gezondheid ook borging krijgt op beleidsniveau voor langere termijn, zodat de continuïteit beter gewaarborgd blijft. Tijdens dit project is dat gebeurd bij bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin en buurtcentrum ‘de Wende’. 2 Door aan te sluiten bij bestaande structuren en voorzieningen was het eenvoudiger om het thema gezondheid in organisaties in te bedden. Dit bleek ook een kwestie van de lange adem en het voortdurend weer op de agenda zetten van het onderwerp bij de organisaties. Op den duur raakt het ingebed in het denkkader van de professionals en is een belangrijke doelstelling behaald. De meeste projectgroep leden hebben het gevoel en geven aan dat dit gelukt is. Zowel bij publieke als private partijen bleek het principe voor wat, hoort wat op te gaan. De wederkerigheid heeft hierbij een samenbindend karakter. Professionals en organisaties zijn vaak bereid om geld en uren in een project te steken, maar willen hier wel wat voor terug zien. Dit kan zijn de uitbreiding van de klantenkring. De samenwerking tussen publiek en private partijen verliep wisselend. Er waren succesvolle activiteiten (open dag van Vinkhuizen), maar onder de professionals heerste ook het gevoel dat er meer uitgehaald kon worden. Aansluiting bij de grotere activiteiten lijkt goed te werken omdat deze activiteiten ook een groter bereik hebben onder de bewoners. Het bereik van het project onder bewoners in Vinkhuizen bleek 25%. Onder bereik wordt verstaan of bewoners een activiteit kennen. Er moet opgemerkt worden dat het project duidelijk als doelstelling had om impliciet het thema Gezondheid bewust te laten worden onder professionals en bewoners en dat bereik van het project daarom moeilijk meetbaar was. Wanneer een soortgelijk en of vervolg project als doelstelling heeft om het bereik onder bewoners te verhogen, zou de projectnaam als merknaam weggezet kunnen worden. In ‘Vinkhuizen op je Gezondheid!’ is hier bewust niet voor gekozen, omdat het een impliciete benadering had. Ook moet dan wel de geschikte middelen en mankracht beschikbaar zijn om dit te bewerkstelligen.
Onderzoek naar de invoering en uitvoering van MDFT bij Spirit in Amsterdam. De onderzoeksvragen hebben betrekking op het implementatieproces (invoeringsstrategieën), de bereikte doelgroep, de uitvoering van MDFT, de ervaringen met het de ondersteuning van de MDFT-therapeuten (borgingsstrategieën) en de beoordeling van de hulp door cliënten (cliënttevredenheid).
De gemeente Groningen wil zoveel mogelijk Stadjers de gelegenheid geven om te sporten en te spelen. De gemeente Groningen heeft in samenwerking met de InnovatieWerkPlaats Beweegvriendelijke Inrichting Openbare Ruimte (IWP BIOR) het afgelopen jaar een aantal kansen benut om de openbare ruimte zo in te richten dat het uitnodigt tot spelen, bewegen en ontmoeten. De Oosterkade is hier onderdeel van en deze locatie is op 20 mei 2016 officieel geopend.
Door ontwikkelingen in de zorg leven meer mensen die intensieve ondersteuning nodig hebben zelfstandig of begeleid thuis. Tegelijkertijd stijgt het aantal mensen explosief dat het zonder professionele begeleiding thuis niet zelfstandig redt. Vooral voor mensen met licht verstandelijke beperking (LVB), is (begeleid) zelfstandig wonen en meedoen in de maatschappij niet makkelijk. Dit komt door de verstandelijke beperkingen én juist ook bijkomende problematiek. Effectieve behandeling van deze bijkomende problematiek is noodzakelijk. Vaktherapie is een behandelvorm die naadloos aansluit bij de aandachtspunten voor effectieve interventies bij deze doelgroep en wordt intramuraal al jarenlang als een waardevolle aanvulling gezien op behandelvormen met een meer verbale insteek. Echter, vaktherapie wordt nog nauwelijks in de leefomgeving van mensen met LVB aangeboden. Een ontwikkeling in deze richting is momenteel wel gaande. Vaktherapeuten werken vaker samen met FACT-LVB teams volgens een ontwikkeld samenwerkingskader. Dit kader blijkt niet toepasbaar voor andere contexten in de leefomgeving, waar structuur in samenwerking vaak niet aanwezig is en ook samenwerking met informele hulpverleners nodig is. Een aangepast samenwerkingskader om structurele samenwerking te realiseren tussen vaktherapeuten en (in)formele hulpverleners is essentieel. Evenals nader inzicht in welke vaktherapeutische interventies in de leefomgeving werken. In dit praktijkgericht onderzoek wordt het eerder ontwikkeld samenwerkingskader met focusgroepen doorontwikkeld en toepasbaar gemaakt voor meerdere contexten in de leefomgeving (deelonderzoek 1). De toepassing van dit kader wordt in een procesevaluatie geëvalueerd (deelonderzoek 2). Middels gestapeld N=1 onderzoek wordt onderzocht welke vaktherapeutische interventies in de leefomgeving werken bij welke indicaties (deelonderzoek 3). De inzichten worden verwerkt tot een breed toepasbaar samenwerkingskader, een indicatiemodel voor vaktherapeutische behandeling in de leefomgeving en een methode om vaktherapeutisch handelen te blijven evalueren.
Fysiotherapeuten in de eerste-lijn ervaren problemen met het aanleren en verbeteren van bewegingen bij mensen met neurologische en geriatrische aandoeningen. Er is namelijk relatief weinig bekend over hoe dit proces op maat kan worden vormgegeven in de praktijk. Voor mensen met neurologische en geriatrische aandoeningen is het van essentieel belang om bewegingen die zij ‘kwijt’ zijn opnieuw te leren zodat zij weer zelfstandig kunnen functioneren. Het aanleren en verbeteren van bewegingen, ook motorisch leren genoemd, is echter een complex proces, dat op veel verschillende manieren plaats kan vinden, maar waarbij altijd rekening moet worden gehouden met verschillende patiëntkenmerken (bijv. medische oorzaak, voorkeuren en persoonlijkheid). De huidige kennis op gebied van motorisch leren is vooral gericht op de theorie. Het doel van dit project is om fysiotherapeuten te helpen om deze grote hoeveelheid theoretische kennis en daarnaast de veelal standaard benaderingen te vertalen naar een goed onderbouwde gepersonaliseerde aanpak. Volgende onderzoeksvraag staat daarom centraal: Welke kennis en tools hebben fysiotherapeuten in de eerste-lijn nodig om motorische leerstrategieën gepersonaliseerd toe te passen om neurologische en geriatrische patiënten te ondersteunen bij het leren en verbeteren van dagelijkse bewegingen? Het project is onderverdeeld in drie werkpakketten. In werkpakket A zullen fysiotherapeuten, kennis toepassen en aanvullen en tools (door)ontwikkelen, evalueren en aanpassen (participatory user-centred design) in co-creatie met de patiënten, onderzoekers, docenten en studenten. Werkpakket B bestaat uit een procesevaluatie waarin het gebruik en de ervaringen met de nieuw opgedane kennis en ontwikkelde tools wordt geëvalueerd door fysiotherapeuten en patiënten. In werkpakket C wordt de potentiële maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact van de ontwikkelde kennis en tools bepaald (Business Model Canvas) en worden passende valorisatiestrategieën gekozen. De projectresultaten dragen bij aan de innovatiekracht binnen de fysiotherapie doordat zo veel mogelijk neurologische en geriatrische patiënten efficiënter en effectiever (opnieuw) leren bewegen.
Vanuit het basisonderwijs is de behoefte groot om meer vanuit een whole-child approach de schooldag in te richten, waarbij er niet alleen focus is op de cognitieve ontwikkeling, maar een bredere focus op welbevinden van kinderen. Die behoefte is gegroeid door de lockdowns in 2020 en 2021. Leerkrachten geven aan dat zij meer kinderen in de klas hebben die problemen in hun gedrag laten zien, zowel in de omgang met volwassenen en met andere kinderen, als verminderde taakgerichtheid in de klas. Enkele groepsleerkrachten en vakleerkrachten bewegingsonderwijs experimenteren daarom met het meer dynamisch inrichten van de schooldag, waarbij er regelmatig een afwisseling is van zittend leren en (gezamenlijke) beweegmomenten. Maar vervolgens ervaren groepsleerkrachten problemen in tijd, ruimte, materiaal, betrokkenheid van kinderen en aanpak bij de voorbereiding en organisatie van een beweegmoment. Daarnaast ondervinden de groepsleerkrachten en vakleerkrachten weerstand bij collega’s (“onrust in de klas”), directie en ouders (“wordt er nog wel geleerd op school?”) in het vormgeven, implementeren en borgen van een meer dynamische schooldag. In dit project ontwerpen de deelnemende scholen aan de hand van een basis onderwijsinnovatie Dynamische Schooldag, een Dynamische Schooldag op maat, passend bij hun context. Het onderzoeksplan heeft als basis een hybride effect-implementatie trial, wat betekent dat we het proces van de implementatie en het effect evalueren. De onderzoeksvragen zijn: 1) In hoeverre lukt het schoolteams om een op maat gemaakte Dynamische Schooldag toe te passen en wat zijn faciliterende en belemmerende factoren in het implementatieproces (procesevaluatie)? En 2) Wat is het effect van een dynamische schooldag op het welbevinden van 8-12 jarige leerlingen, het gedrag in de klas (taakgerichtheid, sfeer en sociale omgang) en hun zit- en beweeggedrag?