Het Nederlands Jeugdinstituut is gevraagd goede en minder goede voorbeelden van feitenonderzoek te beschrijven, naar aanleiding van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen, dat de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis in 2018 opstelden. De onderzoekers spraken daarvoor met professionals, cliënten en beleidsmakers van organisaties uit de jeugdbeschermingsketen. Het feitenonderzoek in de jeugdbescherming vraagt om verbeteringen en daar zijn mogelijkheden voor, blijkt uit de studie. Daarbij is het belangrijk dat professionals en cliënten samenwerken op basis van zo veel mogelijk gelijkwaardigheid, ondanks het gedwongen karakter van die samenwerking.
MULTIFILE
In september 2016 is in Utrecht het derde leeratelier verdiepingsomgeving Jeugd, Gezin en Zeden gestart. Dit leeratelier duurde 12 weken. Er gingen twee leerateliers in Haarlem en Maastricht aan vooraf die een periode van acht weken duurden. De eerste twee leerateliers vonden plaats vijf dagen per week, hele dagen. Het leeratelier Midden Nederland vond plaats op twee dagen in de week, een deel van de middag. Bedoeling van de leerateliers is het vergroten van veiligheid en veerkracht van kwetsbare daders, slachtoffers en belangrijke derden. De pilot is opgezet om een nieuwe vorm van werken bij ZSM te ontwikkelen. Het leeratelier team bestond uit vaste partners op ZSM, het openbaar Ministerie (OM), politie, 3RO, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Slachtofferhulp Nederland (SHN) met daaraan toegevoegd Halt, en drie Veilig Thuis organisaties. In het begin was er ook contact met het Veiligheidshuis regio Utrecht (VHRU) die zich later na enkele weken terugtrok omdat er te weinig overlap was tussen hun casuïstiek en die van het leeratelier.
DOCUMENT
Most multi‑problem young adults (18–27 years old) have been exposed to childhood maltreatment and/or have been involved in juvenile delinquency and, therefore, could have had Child Protection Service (CPS) interference during childhood. The extent to which their childhood problems persist and evolve into young adult‑ hood may differ substantially among cases. This might indicate heterogeneous profiles of CPS risk factors. These pro‑ files may identify combinations of closely interrelated childhood problems which may warrant specific approaches for problem recognition and intervention in clinical practice. The aim of this study was to retrospectively identify distinct statistical classes based on CPS data of multi‑problem young adults in The Netherlands and to explore whether these classes were related to current psychological dysfunctioning and delinquent behaviour. This article is distributed under the terms of the Creative Commons Attribution 4.0 International License (http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/).
MULTIFILE
Bedoeling van de leerateliers is het vergroten van veiligheid en veerkracht van kwetsbare daders, slachtoffers en belangrijke derden. De pilot is opgezet om een nieuwe vorm van werken bij ZSM te ontwikkelen. Openbaar Ministerie (OM), politie, 3RO, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Slachtofferhulp Nederland (SHN), en bureau jeugdzorg (BJz), allen vaste partners op ZSM, vormden in Maastricht met Halt, Maatschappelijke organisaties (Moveoo, Vangnet, Levanto) en de William Schrikker Groep (WSG) een team. Er was nauw contact met de Veiligheidshuizen VHH) en Veilig Thuis (VT). Er zijn voor de pilot in Limburg vier doelgroepen geselecteerd: twee daarvan zijn landelijk vastgesteld: 1)jeugdigen, betrokken als dader, slachtoffer of als betrokkene en 2)huiselijk geweld zaken waar kinderen bij betrokken zijn. Limburg heeft daar de volgende doelgroepen aan toegevoegd: - verwarde personen - mensen met een verstandelijke beperking - jong volwassenen In dit beknopte rapport beschrijven we de resultaten van het tweede leeratelier in Limburg in de periode van mei tot juli en de belangrijkste leeropbrengsten en leerpunten die opgespoord zijn. Voordat de werkwijze van het leeratelier Maastricht en de resultaten worden beschreven in hoofdstuk 4, 5 en 6 zullen we eerst toelichten hoe de leerateliers zijn ontstaan en wat de leidende visie is voor de leerateliers (hoofdstuk 2) en wat de vragen zijn waarop de pilots een antwoord moeten geven (in hoofdstuk 3).
DOCUMENT
Halverwege februari 2016 startte in Haarlem het eerste leeratelier verdiepingsomgeving Jeugd, Gezin en Zeden. Dit leeratelier was een pilot van 8 weken, om een nieuwe vorm van werken op ZSM te ontwikkelen. OM, politie, 3RO, Raad voor de Kinderbescherming en SHN, vaste partners op ZSM, vormden in Haarlem met Halt, Veiligheidshuis en Veilig Thuis een team dat samen verdieping zocht bij zaken waarbij jeugd betrokken is (als dader of als betrokkene bij huiselijk geweld. Het kan in het laatste geval dus ook gaan om hele kleine kinderen,). In de leerateliers is ruimte om te handelen volgens de bedoeling: het vergroten van veiligheid en veerkracht. In dit beknopte rapport beschrijven we de resultaten van het leeratelier, de belangrijkste leerpunten en de valkuilen en spanningsvelden die er opgespoord zijn. Doel van deze beschrijving is om overdracht van het geleerde naar volgende pilots mogelijk te maken en toekomstige ontwikkelingen na de pilots te versterken. In Maastricht gaat in mei een pilot van start voor de regio Limburg, in Utrecht in september voor de regio Midden Nederland. Ook over de resultaten van deze pilots zal beknopt gerapporteerd worden. Aan het einde van de drie leerateliers komt er een overkoepelend eindrapport, waarin gereflecteerd wordt op de leerateliers en de impact daarvan op de reguliere ZSM-aanpak. De bevindingen moeten handvatten opleveren voor de toekomst, die vanuit de verschillende samenwerkende organisaties kunnen worden gedragen.
DOCUMENT
Een goede klachtbehandeling is wat iedere organisatie wel wil. Maar de praktijk is weerbarstig, zo blijkt uit de herziening van de klachtprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming. Mark Lookman is procesregisseur klachten bij de raad en vertelt over de problemen waar ze tegenaan liepen. Want niet alleen uit succesverhalen zijn lessen te trekken.
MULTIFILE
De onderzoeksvragen die we met de vragenlijst wilden beantwoorden, waren: Hoe ervaren en waarderen de verschillende professionals, die werkzaam zijn binnen Heliomare onderwijs, de dienst Ambulante Begeleiding en Heliomare revalidatie, de samenwerking met collega's die eenzelfde functie/taak vervullen én de samenwerking met collega's die werkzaam zijn vanuit een andere discipline? Welke aspecten vinden zij belangrijk bij het samenwerken? Welke vaardigheden (competenties) vinden zij belangrijk bij het samenwerken? Verreweg de meeste respondenten vinden het belangrijk dat de collega's met wie zij samenwerken "het belang van de leerling vooropstellen" en dat zij "deskundig zijn". Het lijkt de moeite waard met elkaar te verkennen wat men precies bedoelt met het centraal stellen van de leerling en hoe men dit wil operationaliseren in het dagelijks werk. Welke rol zien betrokkenen hierbij weggelegd voor de leerling? De respondenten hebben aangegeven dat alle dertig competenties die hen voorgelegd zijn, belangrijk zijn om te komen tot een effectieve samenwerking met collega's uit andere disciplines. Echter, uit hun antwoorden kunnen we afleiden dat, wanneer ze gedwongen zijn een keuze te maken, zij toch bepaalde competenties zwaarder laten wegen dan andere.
DOCUMENT
Eén van de voorbeelden van het versnipperd aanbieden van hulp is te vinden in de schoolverzuimketen. Schoolverzuim vergroot de kans op voortijdig schoolverlaten. Dit heeft een grote impact op de maatschappelijke kansen van een kind en zijn of haar toekomst. Schoolverzuim is een ernstig probleem dat snel en adequaat moet worden aangepakt. Zodra er sprake is van ongeoorloofd schoolverzuim, is dat een reden tot zorg. De kinderen die structureel van school verzuimen, hebben meer nodig dan enkel de eerstelijns zorg. Achter structureel schoolverzuim gaat vaak meervoudige (gezins-)problematiek schuil (Raad voor de Kinderbescherming, 2016). Door het versnipperd aanbieden van diensten verliezen kwetsbare kinderen het vertrouwen in de hulpverlening omdat het te lang duurt voordat een kwetsbaar kind passende en samenhangende hulp ontvangt (Verheijden & de Lange, 2016). In 2017 is vanuit de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in samenwerking met Stichting Halt en Leerplicht in Haarlem een project ontwikkeld voor een nieuwe werkwijze rondom schoolverzuim, genaamd: “Ontketen de zorg, Breed Inzetbare Professional (BIP)”. Binnen dit project zal geëxperimenteerd worden met meer uitwisseling van kennis in de justitiële keten. Elke professional in de ketensamenwerking bezit kennis en vaardigheden op een bepaald vakgebied. Hoe mooi zou het zijn als de verschillende professionals hun kennis en vaardigheden bundelen en daarmee de cliënt nog beter van dienst kunnen zijn. Door interdisciplinaire samenwerking hoeft een cliënt niet meer doorverwezen te worden naar een ander loket in de keten (D’amour & Oandasan, 2005). De continuïteit in de justitiële keten kan daarmee geborgd worden. Het innovatieteam van het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft dit project omarmd en heeft de financiering voor het project geboden.
DOCUMENT
In dit onderzoek is gekeken naar de ontwikkeling van het CJG in zeven gemeenten in Nederland. Dit is gebeurd aan de hand van documentanalyse en diepte-interviews met professionals die betrokken zijn bij de CJG ontwikkeling en uitvoering.
DOCUMENT
Voor u ligt het rapport over de situatie in Nederland op het gebied van jeugd, zwerfjongeren en alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het rapport beschrijft risicofactoren voor kinderen en jongeren in relatie tot sociale uitsluiting en dak- en thuisloosheid. Dit rapport is het eerste onderdeel van het internationaal vergelijkend onderzoek ‘Combating Youth Homelessness’. MOVISIE voert dit driejarig onderzoek uit in opdracht van de Europese Unie. De samenwerkingspartners zijn drie universiteiten in: Engeland, Tsjechië en Portugal. De doelstellingen van ‘Combating Youth Homelessness’ luiden als volgt: 1. Het verkrijgen van inzicht in de levensloop van verschillende subgroepen zwerfjongeren in verschillende nationale contexten; 2. Het ontwikkelen van concepten op het gebied van risicofactoren en sociale uitsluiting in relatie tot de ervaring van zwerfjongeren zelf en de mogelijkheden voor re-integratie; 3. Het testen hoe verschillende methodieken bijdragen aan het re-integratieproces van jongeren in de samenleving; 4. Het onderzoeken van de relatie tussen jongeren, betrokken volwassenen, casemanagers, jongerenmentoren en familieleden ten opzichte van de opbrengst van de hulpverlening in de vier landen.
DOCUMENT